
 
		j i8   [Febr.  1779.]  R E I Z E   na a r   Den 
 Het  was  dit  geval  dat  ons  eerst  met  het  gebruik  
 van  deeze  holen  bekend  maakte. 
 Middelerwijl  wierd  een  man  van  jaaren  gevangen  
 ,  gebonden  en  naar  boord  gezonden  in  
 dezelfde  floep  met  de  hoofden  van  zijne  twee  
 landslieden.  Nimmer  zag  ik  den  fchrik  zoo fterk  
 ufgefchilderd  als  op  het  gelaat  van  deezen man,  
 noch  eenen  zoo  hevigen  overgang  tot  buiten-  
 Ipoorige  blijdfchap,  als  toen men  hem  los maak-’  
 te  en  hem  zeide  dat  hij  gerust  heen  kon  gaan#  
 Hij  toonde  ons  dat  hij  niet  ondankbaar  was,  
 naardien  hij  zedert  dikwijls  terugkeerde  met  ge-  
 fchenken  van  levensmiddelen  en  ons ook  andere  
 dienden  bewees. 
 Zoo  als  het  dorp  verbrand  was,  zagen  wij  
 eenen  man  van  den  berg  af  koomen,  van  vijftien  
 of twintig jongens verzeld,  ftukken wit doek,  
 groene  takken,  plataanen  en  diergelijke  in  hunne  
 handen  houdende'.  Ik  weet  niet  hoe  het  kwame  
 dat dit gezantfehap  des  vredes,  zoo  dra  het  binnen  
 ons  bereik  kwam,  het  vuur  van  eene  bende  
 van  ons  volk  ontving.  Dit  deed  hen  egter  niet  
 terugkeeren.  Zij  vervolgden hunnen weg,  en  de  
 officier,  die  aldaar  het  bevel  voerde,  kwam  nog  
 bij  tijds om  eene  tweede  losbranding  voor  te koomen. 
   Toen  zij  nader  kwamen,  bevond men  dat  
 het  onze  veel  geachte  vriend  r a i r e e k e e a   
 was?  dip  gevlugt  was,  zoo  dra  wij  het  dorp 
 eerst 
 eerst  in  brand  ftaken  en  die  nu  terugkwam  ,  
 verzoekende  aan  boord  van  de  Refolutie gebragt  
 te  worden. 
 Toen  hij  aan  boord  kwam  ,  vonden  wij  hem  ;  
 zeer ernflig en  peinzende.  Wij  tragteden  hem  te  t  
 doen  begrijpen dat wij  in  de  noodzaaklijkheid  ge- >  
 weest  waren  om  het  dorp  in  brand  te  fteeken, I  
 waar  door  zijn  huis en  dat  van  zijne  broederen  te-  
 gens  ons  oogmerk  verteerd  waren.  Hij verweet 1  
 ons  een weinig  ons gebrek  aan  vriendfchap  en  onze  
 ondankbaarheid ,•  en  waarlijk  nu  vernamen Wij  
 eerst  de  geheele  uitgeftrektheid  van  het  nadeel,  
 dat  wij  hun  toegebragt  hadden.  Hij  zeide  ons  
 dat  zij,  vertrouwende  op  de  beloften,  dje  ik  hun  
 gedaan  had,  en  op  de  verzeekeringen,  hun  na*:  
 derhand  door  de  mannen,  die  ons  de  overblijfzelen  
 van  Kapitein  coo k   hadden  gebragt,  
 gegeeven  ,  hunne  goederen  niet  landwaarts  in  
 gevoerd  hadden,  gelijk  de  overige  inwoonersv  
 maar  dat  alle  hunne  goederen  van  waerde,'  zoo  
 wel  als  hetgeen  zij  van  ons  hadden  gekregen  
 in  een  huis  digt  bij  de Mor ai  gebragt was,  daar  
 zij  het  alles  met  fpijt  door  ons  zagen  verbranden. 
 Toen  hij aan boord  kwam,  had  hij  de  hoofden  
 van  zijne  landslieden  op  het  verdek  zien  leggen,  
 dat  hem  zeer  verfchrikt,  had  en  hij  verzogt  zeer  
 ernflig dat  zij  over boord  mogten  geworpen wor- 
 H  4  den.