
 
		hadden  van  de  onguurheid  van  het  weder  en  de  
 fneeuw,  die  nog  op  den  grond  lag. 
 Den  twaalfden,  bij  den  dageraat,  bevonden  wij  
 dat  wij  de  bergen  voorbij  waren en in  eene laage  
 uicgeftrekte  vlakte  kwamen  met  heesterachtig geboomte  
 bedekt.  Omtrent  negen  uuren  voor den  
 middag  kwamen  wij  aan  een  ojlrog,  Opatchin  
 genaamd,  die  gerekend  wordt  vijftig  Engelfche  
 mijlen  van  Natcheekin  te  zijn  en  ten  naastenbij  
 van  dezelfde  grootte  is als Karatchin.  Wij vonden  
 hier een  ferjeant met  vier Rusfifche  foldaaten,  
 die  twee  dagen  op  onze  aankomst gewagt  hadden,  
 en  die  onmiddelijk  eene  ligte  boot  naar  Bolche-  
 retsk  afzonden  ,  met  de  tijding  van  onze  aan-  
 nadering.  Nu  wierden  wij  in  de  banden  van  het  
 ceremonieel  gekluisterd  ;  daar  wierd  eene  boot  
 van  beeren - huiden  en  bont  voorzien  en  op  eene  
 pragtige  wijze  toegerusc,  gereed gemaakt  om  ons  
 te  ontvangen  ,  daar  wij  zeer  op  ons  gemak  bediend  
 wierden,  doch  met  uitfluiting  van  de  overige  
 onzer  reisgenooten.  Het  was met  veel  fpijt  
 dat  wij  ons  genoodzaakt  zagen  van  onzen  ouden  
 reisgezel  den Heer port  te  fcheiden,  die wij  bevonden  
 hadden  dat  dagelijks  fchuuwer  wierd  en  
 zig  op  eenen  grooter  afftand  van  ons  hield,  hoe  
 meer  wij  het  eind  van  onze  reis  naderden.  Hij  
 had  ons,  wel  is  waar,  voor  wij  vertrokken,  zelf  
 gezegd  dat  wij  hem  eene  achting  betoonden,  
 waarop  hij  geene  aanfpraak had;  doch,  alzoo wij 
 bebevonden  
 dat  hij  een  zeer  zedig  en  befcheiden  
 mensch  was,  hadden  wij  er  op  aangehouden  dat  
 hij,  geduurende  onze  gantfche  reis,  bij  ons  zoude  
 blijven.  Het  overige  van  onzen  togt  wierd  met  
 groote  gemaklijkheid  en  fpöed  volbragt,  alzoo  
 de  rivier  ,  naarmaate  wij  laager  kwamen  ,  fneï-  
 ler wierd en minder met banken  belemmerd was. 
 Toen wij  de  hoofdftad naderden,  fpeet  het  ons  
 aan  de  opfchudding  en  het  heen en weder loopen  
 te  bemerken  dat  wij  in  ftatie  zouden  ontvangen  
 worden.  Ordentelijke  klederen waren  enigen  tijd  
 bij  ons  fchaarsch  geweest,  en  onze  reis-klederen  
 waren  zaamgefleld  uit  een  grappig  mengzel  van  
 Europifche,  Indifché  en  kamfchadaalfche  modes.  
 Het  fcheen  ons  dan  toe  dat  het  te  belagchelijk  
 zoude zijn  in  deeze  toerusting  als  tot  een  fchouw-  
 fpel  door  de  hoofdftad  van  Kamfchatka  gevoerd  
 te  worden  ,  en  ,  alzoo  wij  eene  menigte  volks  
 op  den  oever  der  rivier  verzameld  zagen  en men  
 ons  zeide  dat  de  bevelvoerer  aan  den water-kant  
 zoude  zijn  om  ons  te  ontvangen,  hielden wij  ftil  
 aan  het  huis  van  eenen  foldaat,  omtrent  een  
 vierde  van  eene  Engelfche  mijl  van  de  ftad,  van  
 waar  wij  por t   met  eene  boodfchap  aan  Zijne  
 Excellentie  zonden  ,  hem  laatende  weecen  dat,  
 zoo  dra  wij  onze  re is -klederen  hadden  afgelegd,  
 wij  onze  pligrpleeging  bij  hem  zouden  koomen  
 maaken  aan  zijn  huis,  en  hem  verzoekende  dat  
 hij  niet  wilde  wagten  om  ons  derwaarts  te  geleiden. 
   Egter  bevindende  dat  hij  bij  zijn  voornee