
 
		324  [Meij  1779.]  REIZE  naar  DEN 
 handen  op  de Rusfifche  en  Kamfchadaalfche  wijze  
 had  laaten  toebereiden.  De  agtermiddag  wierd  
 doorgebragt  met  de  ftad  en  het  omliggend  land  te  
 gaan  zien.  Bolcheretsk  ligt  in  eene  laage  moe*  
 rasfige  vlakte,  die  zig  tot  de Zee  van  Qkotsk  uit-  
 ftrekt,  zijnde  omtrent  veertig  Engelfche  mijlen  
 lang  en  van  eene  aanmerklijke  breedte.  Zij  ligt  
 aan  de Noord-zijde  van  de Bolchoireka  (o f groote  
 rivier)  tusfchen  den  mond  van  de  Gottsofka  en  
 de Bistraia,  die  zig  hier  in  de  eerfte rivier ontlasten, 
   en  het  fchiereiland,  waarop  zij  ligt,  is  
 van  het  vast  land  gefcheiden  door  een  breed  kanaal  
 ,  het  werk  van  den  tegenswoordigen  bevelhebber, 
   dat  dezelve  niet  alleen  veel  flerker  gemaakt  
 heeft  als  vesting,  maar  het  veel  minder  
 voor  overftroomingen  bloot  ftelt  dan  voorheen.  
 Beneden  de  ftad  is  de  rivier van  zes  tot agt  voeten  
 diep  en  omtrent  een  vierde  van  eene  Engelfche  
 mijl  breed.  Zij  ontlast  zig  in  de  zee  van  Okotsk  
 op  den  afftand  van  twee  en  twintig Engelfche mijlen  
 ,  daar  z i j ,   volgens  k r a s c h e n i n i k o f f ,  
 diep  genoeg  is  om  fchepen  van  eene  aanzienlijke  
 grootte  te  ontvangen.  Daar wordt  in  dit gedeelte  
 des  lands  geenerhanden  graan  geteeld,  en  de  
 Major  BE hm  zeide  mij  dat  zijn  tuin  de  eenigfte  
 was,  die  ’er  ooit  geplant  was.  De  grond  was  
 grootendeels  met  fneeuw  bedekt,  daar  dezelve  
 vrij  van  fneeuw  was  ,  was  hij  vol  kleine  heu-  
 veltjens  van  eenen zwarten veenachtigen  aart.  Ik