door veele zijdeliögfche vraagen, aan eiken hun^
ner afzonderlijk gedaan, te verneemen op welke
wijze zij over het overige van de Iighaamen be-
fchikt hadden, en hoorende dat zij alle overeenkwamen
dat, na dat het vleesch ’er was afgefne-
den, alles verbrand was, deeden wij hun eindelijk
regtftreeks de vraag: O f zij ’er niet iets van
opgegeecen hadden? Zij lieten terdond op dit
denkbeeld zoo veel afgrijzen blijken als enig Europeaan
zoude hebben kunnen doen, en vroegen
zeer natuurlijk of dit bij ons de gewoonte ware?
Daarna vroegen zij ons met grooten ernst en
fchijnbaare vrees wanneer de Orono weder zoude
koomen? en wat hij hun bij zijne terugkomst
doen zoude? Dit zelfde wierd dikwijls door andere
gevraagd, en dit denkbeeld ftemt met den al-
gemeenen loop van hun gedrag omtrent hem
overeen, welk toonde dat zij hem als een wezen
van eenen bovennatuurlijken aart befchouwden.
Wij drongen bij onze twee vriendlrjke bezoekers
aan dat zij aan boord zouden blijven tot den
morgen, maar te vergeefsch. Zij zeiden ons dat
zoo hetgeen zij beilaan hadden ter kennisfe van
den Koning o f de Opperhoofden kwame, zulks
de alJernoodlottigfte gevolgen voor hunne geheele
maatlchappij zoude kunnen hebben, om hetwelk
voor te koomen zij genoodzaakt waren geweest
in den duider naar ons toe te vaaren, en dat dezelfde
voorzorg zoude nodig zijn om naar land terug
irüg të keeretii Zij verhaalden ons verder dat de
Opperhóofdeii volftrekt den dood van hunne
landslieden wilden wreeken, en Zij waarfchuuw-
den ons in het bijzonder dat wij koah niet vertrouwen
zouden,; die, zeiden zij, onze doodlijke
en onverzoenlijke vijand was, welke niets vuü-
riger Wenschte dan eene gelegenheid om ons të
bevegten. en dat met het blaazen van den hoorn $
dat wij in den morgen gehoofd hadden, eene uit- •
daaging bedoeld wierd.
Wij vernamen van deeze lieden dat ’er zeventien
van hunne landslieden in het eerde gevegt te
Kówröwd gefneuveld waren , onder vrèlke vijf
Opperhoofden, en dat k a n e e n a en zijn broeder,
onze zeer bijzondere vrienden, zig ongelukkiglijk
onder dat getal bevonden. Aan de derrë-
kundige fchouwplaats waren’er, zeiden zij, agt
gedood , waar onder ook drie van den eerden rang
gevonden wierden.
Omtrent elf uuren verlieten ons onze twee vrienden
en namen de voorzorg van te verzoeken dat
onze wagc-floep hen mogt verzeilen tot zij voorbij
de Ontdekking waren, opdat men niet weder
op hen fchieten mogt, dat hunne landslieden aan
land zoude kunnen ontrusten en hen bloot flelleii
starj het gevaar van ontdekt te worden. Dit wierd
toegedaan , eri wij hadden het genoegen te zien
dan zij behouden aan wal kwamen, zonder ontdekt
te worden.'
Ge