
 
		(chreeven,  was  de  tegenwoordigheid en  aanmoediging  
 van  hunne Opperhoofden;  want,  naardien  
 wij  gemeenlijk  den  buit  in  handen  van  enige  lieden  
 van  aanzien  zagen,  hadden  wij  de  grootfte  
 reden  om  te  vermoeden  dat  deeze  plunderingen  
 door hunne opftooking begaan  wierden. 
 Kort na  dat de  Refolutie  Op  haare  ankerplaats  
 gekoomen was,  bragten  onze  twee  vrienden  p a -  
 r e e  a  en  k a n  een  a  eenderde  Opperhoofd  aan  
 boord,  koah   genaamd,  die,  naar  men  ons  zei -  
 de,  een  priester  was,  en  die  in  zijne  jeugd  een  
 beroemd  krijgsman  geweest  was.  Hij  was  een  
 klein  vermagerd  opd  man;  zijne  oogen  waren  
 zeer  rood  en  traanende,  en zijn  lighaam was  bedekt  
 met  eene  witte  lazarusachtige  fchurft,  alle  
 Uitwerkingen  van  een  onmaatig  gébruik van  ava.  
 In  de  kajuit  geleid  zijnde,  naderde  hij  kapitein  
 c o o k  met  veel  eerbied  en  wierp  een  ftuk  rood  
 doek  over  zijne  fchouderen,  dat  hij  met  zig ge-  
 bragt  had.  Toen  enige  fchreden  terug  gaande,  
 bood  hij  hem  eene  kleine  bigge  aan,  die  hij  in  
 zijne  hand hield,  terwijl  hij  eene  aanfpraak  deed,  
 die  eenen  aanmerklijken  tijd  duurde.  Deeze  
 plechtigheid  wierd  dikwijls  herhaald  geduurende  
 ons  verblijf  op  Owhyhee  en  fcheen  ons  uit vee-  
 le  omftandigheden  toe  eene  foort van  godsdienst  
 tige  aanbidding  te  zijn.  Wij  vonden  hunne  af*  
 góden  altoos  met  rood  doek  gekleed  op  de*  
 zelfde  wijze  als  men  het kapitein  cpqk  bad aan 
 gedaan,  en  eene  kleine  bigge  was  hunne  ge*  
 woone  offerhande  aan  de  Eatooas.  Hunne aan-  
 fpraaken  o f  gebeden  wierden  ook  met  eene  gereedheid  
 en  vlugheid  van  tong  uitgefprooken,  
 die  te  kennen  gaven  dat  zij  volgens  een  vast  
 formulier  gefctiiedden. 
 Toen  deeze  plechtigheid  voorbij  was,  fpijsde  
 koAH  met Kapitein  coók  en  at overvloedig van  
 alles  wat  hem  wierd  voorgezet;  maar  men  kon  
 hem,  even  als  de  overige  inboorlingen  van  de  
 eilanden  in  deeze  zeeën  ,  naauwlijks  overhaaien  
 om  onze wijnen  of fterke dranken  ten tweede maal  
 te proeven.  In den avond verzelde Kapitein c ook9  
 V?m  den  Heer  b a y l e y   en  mij  gevolgd,  hem  
 naar land.  Wij  landden  öp  het  ftrand  en wierden  
 ontvangen  door vier mannen,  die roeden droegen,  
 aan  welker  punten  honden  hair was  en  die  voor  
 ons  uit gongen,  met  luide  ftemmen  enige  woorden  
 uitfpreekende  ,  waaronder  wij  alleenlijk  hét  
 woord  Orono  konden  onderfcheiden.  ( * )   De  
 menigte,  die  op het  ftrand  verzameld  was,  week 
 op 
 ( * )   Kapitein  c o o k   droeg  gemeenlijk  dien  naam  bij  de  
 inboorlingen  van  Owhyhee;  maar  wij  konden nooit  deszelfs  
 juiste  betekenis  te  weeten  kooraen.  Somtijds  gaven  zij  
 dien  aan  een  onzigtbaar  wezen,  dat  zij  zeiden  in  den  he*  
 mei  te  woonen.  Wij  vonden  ook  dat  het  een  tijtel  was  
 van  een  perfoonaadjen  van  groote  rang  en  macht-  op  h«i  
 eiland  ,  dje  vpj  veel  n^ar  den  Dselai Lama  der  Tartaacea,  
 en  den  kerklijken  Keizer  van  Japan  geleek. 
 A  4