
 
		had,  toen  het  fchip  tegens  den  kant  van  het  ijs  
 viel. 
 Den  vier  en  twintigften  hadden wij  frisfe  koel-  
 ten  uit  het Z.  W. met  dampig  weder,  en  bleeven  
 Zuid-Oostwaarts  ftevenen  tot  elf  uuren  in  den  
 voormiddag  ,  wanneer  onze  loop  andermaal  ge-  
 ftremd  wierd  door  een  groot  ftuk  los ijs,  zig  van  
 N.N. O. door  het O.  tot  hetZ. Z. O. uitftrekkende,  
 en  aan welk  (Tchoon de  lucht tamelijk  helder was)  
 wij  geen  eind  konden  zien.  Wij  bleeven  dan  tegens  
 den  wind  op  laveeren  en  op  den  middag  was  
 onze Breedte, naar waarneeming,  68°  53' en onze  
 Lengte  1880;  de  afwijking  van  het  kompas  22®  
 3©'  O.  Ten  vier  uuren  na  den  middag  wierd  het  
 ftil  en  wij  zetteden  de  floepen  uit om  op  de wal-  
 rusfen af te  gaan,  waarvan  ’er aan  alle  kanten ont-  
 zagchelijke  kudden  waren.  Wij  doodden  ’er tien,  
 dat  zoo  veel  was  als wij  gebruiken  konden  om  te  
 eeten,  of  om  lamp-olie  te  maaken.  Wij  hielden  
 het met deezen  wind  uit  het Z. W. langs den  zoom  
 van  het  ijs,  dat zig  in  eene  rigting  bijna regt Oost  
 en West  uitftrekte  tot  in  den morgen  van  den vijf  
 en  twintigften  ten  vier  uuren,  wanneer wij  agter  
 hetzelve  eene  open  zee  in  het  Z.  O. ziende,  dien  
 weg  ftuurden,  met  oogmerk  om  ’er  door  heen  te  
 breeken.  Ten  zes  uuren  waren  wij  ’er  door en  
 bleeven  het overige van  den  dag Zuid - Oostwaarts  
 fluuren,  zonder  enig  ijs  in  het  gezigt.  Op  den  
 middag was  onze  Breedte  bij  waarneeming 68° 3#' 
 en 
 en  onze Lengte  189° 9',  en  de  diepte  dertig  vademen. 
   Te  middernacht  wendden  wij  en  ftuürdert  
 Westwaarts,  met  eene  frisfe  koelte  uit  het  Zuiden, 
   en  den  zes  en  twintigften,  des  voormiddags  
 ten  tien  uuren,  vertoonde  zig  het  ijs weder,  zig  
 van  N. W.  tót  Z.  uitftrekkende.  Het  fcheen  los  
 en  door  de  kracht  van  den  wind Noordwaarts  té  
 drijven.  Öp  den middag namen  wij  eene  Breedtó  
 waar  van  68° N.  en eene  Lengte  van  i88ó  tó' O.  
 én  wij  peilden  grond met agt  en  twintig  vademen.  
 Het overige van den  dag ett tot den  zeven  en  twintigften  
 op  den  middag bleeven  wij  heen  en  Weder  
 vaaren,  om  verfchillende  ijs-fchotfén  té  mijden.  
 Op  den  middag  waren  wij *  volgens  onze  waarneeming  
 >  op  67° 47' Breedte en  op  188®  Lengté.  
 Ten  twee uuren  in den  agtérmiddag  zagen wij  het  
 vast  land  in  het Z.  ten  Ö.;  en  ten vier uuren,  heb*  
 bende zedert  den  middag met  éenen  Z. Z. O. wind  
 Z. W.  geftevend, waren  wij  van  losfe  ijs-fchotfeii  
 omringd,  met  het vast  ijs-veld  in  ons  gezigt $  irt  
 eene N.  ten W. en  Z.  ten  O.  ftrekking loopende*  
 zoo  verre  het  oog  reiken  kon  ,  agter  welk  wij  
 de  Kust  van  Afia  zagen  in  het  Z.  en  Z.  ten  
 Oosten» 
 Alzoo  het  nu  nodig  was  een  beflüit  te heetheri  
 omtrent  de  koers,  welke  wij  thans  ftiiüren  zoti-  
 den*  zond  Kapitein Ol e r k e   eene  f lo e p ,   met  dé  
 timmerlieden j  aan  boord  van  dé  OM dekking,  döl  
 onderzoek te  doen naar de fchade *  die zij gekregèd  
 B b  a  had*