
 
		men  twee  mannen  en  dertien  vrouwen  uit  het  
 huis  en  zetteden  zig  ’er  op  neder  in  drie  gelijke  
 reien,  de  twee  mannen  en  drie  van  de  vrouwen  
 vooraan.  De  halzen  en  handen  der  vrouwen  waren  
 met  kraagen  en  lubben  van  vederen  verfierd,  
 en  over  haare  fchouderen  waren  breede,  groene,.  
 fraai  uitgefchulpte  bladeren  gefpreid.  In  den  
 eenen  hoek van  dit  vak,  bij  eene  kleine  hut,  was  
 een  half  dozijn  jongens  ,  die  kleine  witte  vaen-  
 deltjens  en  de  Haven  met  kwasten  of taboo-v\ag-  
 getjens  ,  waarvan  meer  dan  eens  in  de  voorige  
 hoofdrukken  gefprooken  is  ,  zwaaiden,  en  ons  
 niet  wilden  toelaaten  hen  te  naderen.  Dit  deed  
 mij  denken  dat  het  lijk  misfchien  in  deeze  kleine  
 hut  gelegd  was;  doch  naderhand  vernam  ik  dat  
 het  in  het  huis  was  daar de man met zijne roode  
 muts  de  plechtigheid  geopend  had  ,  door  zijne  
 poetfen  aan  de  deur.  Het  gemeld  gezelfchap  
 nu,  op  de  mat  gezeten  zijnde,  begon  op  eenen  
 zeer  droevigen  toon  te  zingen,  en  verzelde  hunne  
 Hemmen  met  eene  langzaame  en  zagte  beweeging  
 van  het  lijf en  de  armen.  Toen  dat  enigen  tijd  
 geduurd  had  ,  rigteden  zij  zig  op  hunne  knieën  
 en  begonnen  ,  in  eene  geHalce  tusfchen  knielen  
 en  zitten,  hunne  lighaamen  en  armen  trapswijze  
 met  groote  fnelheid  te  beweegen,  terwijl  het  
 gezang  altoos  de  maat  hield  met  hunne  bewee-  
 gingen.  Alzoo  deeze  laatHe  beweegingen  te hevig 
 wawaren  
 om  lang  aan  te  houden  ,  hervatteden  zij  
 bij  tusfchentijden  hunne  langzaamer  beweegingen, 
   en  toen  dit  een  uur  geduurd had,  wierden  
 ’er  nog  meer  matten  gebragt  en  op  de  plaats  
 uitgefpreid,  en  vier  of  vijf  vrouwen  van  jaaren,  
 onder  welke  men  mij  zeide  dat  de  vrouw  van  
 het  Opperhoofd  was,  kwamen  langzaam  uit  het  
 huis,  en,  zig  in  de  voorfle  rei  van  het eerst gezelfchap  
 nederzettende,  begonnen  zij  allerbicter-  
 lijkst  te  fchreijen  eh  te  klaagen,  waarin  de vrouwen  
 in  de  drie  agterfle  reien haar verzelden,  terwijl  
 de  twee mannen  hunne  hoofden  in  eene  zeef  
 treurige  en  peinzende  houding  over  haar  neder-  
 boogen.  Toen  de  plechtigheden  zoo  verre  gevorderd  
 waren,  was  ik  genoodzaakt  hen  te  verhaten  
 ,  omdat  mijne  tegenswoordigheid  in  de  
 tent van  de  waarneemingen  vereischt wierd,  maar,  
 binnen  een  half  uur  terugkoomende,  vond  ik  
 hen  nog  in  denzelfden  Hand.  Ik  bleef  bij  ben  
 tot  laat  in  den  avond  en  verliet  hen  toen  terwijl  
 zij  nog  zoo  voortgingen  met  weinige  verandering  
 ,  egter  voorneetnende  ’er  des  anderen  
 daags  ’s morgens  vroeg  bij  te  wezen  ,  om  het  
 overige  van  de  plechtigheid  te  zien.  Bij  mijne  
 komst  aan  het  huis,  zoo  dra  het  dag was,  vond  
 ik ,  tot  mijn’  fpijc,  het  volk  uit  malkander  g eweken  
 en  alles  flil,  en  mij  wierd  te  verflaan  ge-  
 geeven  dat  het  lijk  weggebragt  was,  en  ik  kon 
 niet