34° \_Meij 1779*] R E I Z E n a a r dés*
had egcer zijn edel en belangloos gedrag ons de
hoogfte achting en eerbied voor hem ingeboe.
zemd , en wij konden niet. fcheiden van eenen
man, wien wij zulke verplichtingen, hadden* en
dien wij waarfehijnlijk nooit weder zouden zien,
zonder de tederfte aandoening te gevoelen. De
inwendige waerde, van de afzonderlijke gefcben-
ken, die wij van hem ontvangen, behalven de
behoeften, die hij in rekening zoude kunnen brengen
, moet, volgens den gewoonen prijs in dat
land, meer dan twee honderd ponden fterling be-
draagen hebben. Maar deeze edelmoedigheid,
hoe buitengewoon zij in zigzelve ook moet voorzoomen,
wierd nog overtroffen door de kiesch-
heid, waarmede hij alle zijne gefchenken deed,
en de konflige wijze, waarop hij tragtede voor te
koomen dat wij het drukkende van verplichtingen
zouden gevoelen , waarvan hij wist dat wij ons
niet konden kwijten. Als wij nog een’ flap verder
gaan, en hem befchouwen als een openbaar
ampt bekleedende , en de eer van eene groote
Vorflin ophoudende, zullen wij in hem nog een
grooter voorwerp van bewondering vinden, in de
billijke en grootfche gevoelens, waarmede hij bezield
was. „ De dienst, waartoe gij gebruikc
» wordt,” zeide hij menigmaalen, ,, is ten al-
„ gemeenen voordeele van het menschdom, en
„ geefc u daarom aanfpraak , niet alleen op de
,, dienflen van menschlievendheid, maar zelfs op
„ de
,3 de réchten van burgers, in welk land gij moogt
„ aanlanden. Ik ben verzeekerd dat ik volgens
„ de begeerte van mijne Vorflin handel * als ik u
„ alle hulp beWijs, die in ons vermogen is, en
„ ik kan noch haar karakter, noch mijne eigen
„ eer zoo zeer vergeeten dat ik bedingingen zou
„ maaken voor het volvoeren van eenen plicht.”
Op andere tijden zeide hij ons dat hij bijzonder
begeerig was den Kamtfchadaalen een goed voorbeeld
te geeven , die, zeide hij , pas even uit
eenen ftaat van barbaarschheid kwamen, dat
de Rüsfen als hunne modellen in alles befchouw-
den, en dat hij hoopte dat zij het in het vervolg
als een’ hunner plichten zouden aanmerken
vreemdelingen met al hun vermogen bij te flaan
en te gelooven dat dit de algemeene gewoonte
onder befchaafde volkeren was. Hier moet nog
bijgevoegd worden dat hi j , alle onze tegens-
woordige behoeften, met het uiterfte van zijn vermogen
vervuld hebbende, zig niet minder zorgvuldig
betoonde omtrent onze toekoomende benodigdheden
, en alzoo hij het voor meer dan
waarfehijnlijk hield dat wij den doortogt, dien wij
zogten, niet zouden vinden, en dus in het laatst
van het jaar naar Kamtfchatka zouden terugkee-
ren, verzogt hij Kapitein c l e r k e eene lijst van
het touwwerk en het meel, dat wij zouden nodig
hebben, en beloofde dat het van Okotsk zoude
gezonden worden en op onze aankomst zoude
Y 3 wag