
 
		dat  in  het  kanaal  van  de  haven  van  St. Pieter en  
 St.  Paulus  liggen.  (*)  Het  midden  van  de  baai  
 was  vol  los  ijs,  dat  met  het getij  dreef;  maar  de  
 kanten  waren  ’er  nog  geheel  mede  bezet.  Men  
 zag  groote  troepen  van  veeledei wild  gevogelte,  
 gelijk  ook  raven,  arenden  en  groote  vlugten  van  
 Groenlandfche  duiven.  Wij  bezagen  alle  hoeken  
 van  de  baai  met  onze  verrekijkers,  om  naar  de  
 flad  van  St. Pieter  en  St. Paulus  te  zoeken;  die  
 wij  ,  volgens  de  berichten,  ons  te  Oonalashkét  
 gegeeven,  begrepen  hadden eene  plaats  van  enige  
 fterkte en  aanzien  te  zijn.  Eindelijk  ontdekten wij  
 op  eene  fmalle  land-punt,  in  het  N.  N.  O.*  
 enige  weinige  ellendige  houten  huizen  en  enige  
 kegelvormige  hutten,  op  paaien  gebouwd,  iit  
 alles  omtrent  dertig  in  getal*  welke  wij,  naar  
 derzelver  ligging,  ondanks  allen  den  eerbied*  
 welken wij  voor  eenen Rusfifchen  OJlrog wensch-  
 ten  te  hebben,  in  de  noodzaaklijkheid  waren  te  
 moeten  belluiten  dat  Petropaulowska  uitmaakten*  
 Doch  ,  ik  z a l ,  om  het  edelmoedig  en  gastvrij  
 onthaal,  dat  wij  hier  genooten,  recht  te  doên*  
 den  Leezer  verlof  vraagen  om  zijne  nieuwsgierigheid  
 vooruit  te  mogen  loopen  ,  en  hem  ver*  
 zeekeren  dat  onze  teleurftelling  eer  van  eenen  be-  
 lachlijken  dan  ernftigen  aart  bleek  te  zijn;  want  
 aan  dit  ellendig  einde  der  aarde,  voorbij  alles 
 ge- 
 C Ó   R e i z e n   v a n   de  R u s f e n   v a n   A f ia   n a a r   A m e r ik a , 
 S  4