
gelegen, dat wij voor het barbaarschst en ongast-
vrijst hielden, en, als het ware, zelfs buiten het
bereik van de befchaaving, door ijs toegedamd,
en in den zomer met fneeuw bedekt, in eene arme
ellendige haven, verre beneden de gemeende van
onze visfchers dorpen, vonden wij eene mehsch-
lievendheid, gevoegd bij eene grootheid van ziel
en verhevenheid van gevoelens, die alle natieën
en alle luchtftreeken eer aan zouden gedaan
hebben.
In den nacht dreef ons veel ijs met den droom
voorbij , en , toen het dag was, wierd ik met
de floepen gezonden om de baai op te neemen
en den Rusfifchen bevelhebber de brieven over te
leveren , die wij van Oonalashka gebragt hadden.
Wij rigteden onze koers naar het dorp,
waarvan ik gefprooken heb, en, zoo verre met
de floepen genaderd zijnde, als ons mogelijk
was, flapten wij op het ijs, dat zig bijna eene
halve Engelfche mijl van de kust ukftrekte. De
Heer we b b e r en twee van het bootsvolk ver-
zelden mij, terwijl de ftuurman met de pinas en
kotter de baai verder gong opneemen, de jol
agterlaatende, om ofts naar boord terug te brengen.
Ik geloof dat de inwooners het fchip zoo min
als de floepen nog gezien hadden ; want zelfs
toen wij reeds op het ijs waren, konden wij geen
Lteken van een levendig fchepzel in de flad beipeufpeuren.
Toen wij een klein eind wegs op het ijs
gevorderd waren, zagen wij enige weinige mannen
heen en weder loopen, en kort daarop kwam
’er eene flede , door honden getrokken, met
eenen van de inwooneren ’er in, af naar het flrand,
regt over ons. Terwijl wij op dit ongewoon ge-
zigt ftaroogden en de groote beleefdheid van dee-
zen vreemdeling bewonderden, die hem, naar wij
ons verbeeldden, tot onze hulp deed toefchieten,
keerde de man, na ons enigen tijd zeer aandachtig
bekeken te hebben, in eens om, en reed met
grooten fpoed naar de oflrog. Wij waren niet
minder fpijtig dan in onze verwagting te leur gefield
door dit fpoedig vertrek , alzoo onze togc
over het ijs nu niet alleen zeer moeijelijk, maar
zelfs gevaarlijk begon te worden. Wij zonken
op eiken flap bijna tot de knieën in de fneeuw,
en fchoon wij het ijs ’er onder vrij fterk vonden ,
waren egter de zwakke plaatfen daar door niet
?e ontdekken, en wij waren geduurig blootgefteld
om ’er door te zinken. Dit ongeluk bejegende
mij eindelijk wezenlijk zei ven ; want, fchielijk
over eene verdagte plaats henen flappende, om
’er met te minder gewigt op te drukken, kwam
ik op eene tweede, voor ik konde ophouden, die
onder mij brak, en ik viel ’er door. Gelukkiglijk
kwam ik in het gat weder boven, en een man,
die kort agter mij was met eene bootshaak, wierp
mij die toe; ik legde dien dwarsch op enige losfe
S 5 ftuk