336 1779'.I R Ê I Z É n a a r d ë N
ifi de veertien dagen , die wij afwezig geweest
waren, zeer veel verergerd was, in plaats van,
zoo als wij hoopten, enige verligting te ontvangen
van de rust in de haven en de melk en groenten,
die hem toegediend wierden.
Zoo dra ik dit verrigt had, keerde ik weder
naar den Major en bragt hem den volgenden morgen
naar de fchepen , daar hij , bij zijne aankomst,
met dertien fchooten begroet en met alle
andere blijken van achting ontvangen wierd, die
wij hem betoonen konden. Hij was verzeld van
den bevelhebber van een van de Rusfifche gal*
jooten, den Huurman van eene floep, die in de
haven lag, twee kooplieden van Bolcheretsk en
den priester van het nabuurig dorp Paratounca,
voor welken hij de grootfte achting lcheen te
hebben, en van wien ik hierna gelegenheid zal
hebben te fpreeken, om zijne groote vriendlijkheid
jegens Kapitein c l e r k e .
Den Kapitein bezogt en beiden de fchepen bezien
hebbende, keerde hij naar de Refolutie om.
het middagmaal te houden, en in den agtermiddag
lieten wij hem de verfchillende merkwaerdig-
heden, die wij in den loop van onze reize verzameld
hadden, zien, terwijl Kapitein c l ë r k e
hem een volledig Hel van elk ftuk aanbood. Ik
moet bij deeze gelegenheid een voorbeeld van
groote edelmoedigheid en dankbaarheid van de
macroozen van beiden de fchepen niet met ftit*
zwij-
STILLEN OCÉAAN. \Meij 337
zwijgen voorbijgaan, die , toen men hun zeide
welk een fchoon gefchenk van tobak hun door
den Major gedaan was, geheel uit eigen bewee-
ging, verzogten dat hun brandewijn mogt ingehouden
en hüri rantzoen van hunnent Wegen
aan de bezetting van Bolcheretsk uitgedeeld worden
, alzoo z ij, zeiden z ij, reden hadden te denken
dat brandewijn fchaarsch was in het land, en
het volk zeer aangenaam zoude wezen, alzoo de
foldaaten aan land vier roebels voor de flesch geboden
hadden. Wij , die wisten hoe veel dö
matroozen altijd leeden , als hun rantzoen van
brandewijn met water wierd ingehoüden, hetwelk
gemeenlijk bij warm weder gefchiedde, opdat zi]
bij groote koude wat meer mogten hebben , en
dat deeze aanbieding hen daar van berooven zoude
geduurende het onguur weder, dat wij op onzen
toekomftigen togt naar het Noorden te verwagten
hadden , konden niet nalaaten eene zoo buiten-
gewoone opoffering te bewonderen , en, opdat
zij ’er niet door lijden mogten , gaven Kapitein
c l e r k e en de andere officiers, in plaatfe van dö
kleine hoeveelheid brandewijn, welke de Majot
kon overgehaald worden aan te neemen, even zoo
veel rum. Dit en een paar dozijn flesfchen Kaap*
fchen wijn voor Mevrouw bèhm, benevens enige
andere kleine gefchenken, die wij konden geèven,
wierden op de verplichtendfte wijze aangenoo-
men. Den volgenden morgen wierd de tobak
XII. D e e l . Y on*