
 
		befloten  hebbende  alle  verdere  poogingen  op  de  
 Kust  van  Amerika  op  te  geeven  en  eene  laatfte  
 pooging  om  eenen  doortogt  te  vinden  op  de kust  
 van  het daar  over  liggend vast land  te doen,  blee*  
 ven  wij  in  den  agtermiddag  van  den  een  en  twintigften  
 Julij  W.  N.  W.  ftuuren  door  veel  los  ijs.  
 Des  avonds  ten  tien  uuren  ,  hpt  groot  ijs-veld  
 door de mist regt vooruit ontdekkende en, wel  zeer  
 digt  bij  ons,  en  niet  gaerne  Zuidlijk  willende  
 ftuuren,  zoo  lang wij  zulks met mogelijkheid  vermijden  
 konden,  loefden wij  tegens  den  Oostlijken  
 wind op  en  ftevenden  Noordwaarts;  maar  een uur  
 daarna,  het  weder  opklaarende,  en  wij  onszeive  
 door  een  vast ijs-veld  aan alle  zijden omringd  vindende, 
   uitgezonderd  in  het  Z.  Z. W .,  wendden  
 wij  en  ftuurden  naar  die ftreek,  om  ’er  van  vrij  te  
 koomen. 
 Den  twee  en  twintigften  op  den  middag  was  
 onze  Breedte  bij  waarneeming  69°  30'  en  onze  
 Lengte  187°  30'.  In  den  agtermiddag  kwamen  
 wij  wederom  aan  het  ijs,  dat  zig naar  het N. W.  
 en  Z.  W.  uitftrekte  ,  en  ons  noodzaakte  onze  
 koers Zuidwaarts  te  rigten,  ten  einde  het  te boven  
 te  zeilen. 
 Het is der moeite waerdig aan  te merken dat wij  
 zedert  den  agtften  deezer  maand  deeze  zee  twee-  
 maalen  waren  overgevaaren  in  lijnen,  ten naastenbij  
 evenwijdig met  de  koers,  die wij  thans  gehouden  
 hadden, dat wij in den  eerften van  deeze overtogtogten  
 niet  in  ftaat  waren  op  agt  of  tien  mijlen  
 na  zoo  verre naar het Noorden  door  te  dringen als  
 in  den  tweeden,  en  dat wij  in  den  Iaatften weder  
 een  vast  ijs-veld  gevonden  hadden,  gemeenlijk  
 omtrent vijf mijlen  ten Zuiden  van  daar  het  zig  bij  
 de  voorige  overvaart  bevond.  Alzoo  dit  bewees  
 dat de groote vaste  ijs - velden,  die  wij  zagen,  beweeglijk  
 waren  of verminderden,  laat  het  tegelijk  
 geene  wef  gegronde  verwagting  over  van  in  de  
 gunftigfte  jaargetijden  veel  verder  te  zullen  koomen. 
 Des  avonds  ten  zeven  uuren,  het weder  dampig  
 en  geen  ijs  in  het gezigt  zijnde,  ftuurden wij  
 Westwaarts 5  doch  ten  half negen  uuren,  de mist  
 opklaarende,  bevonden wij  ons  in  het midden  van  
 los  ijs  en  digt  bij  het  groot  ijs-veld; wij  hielden  
 het  dan  op  den  wind,  die  nog  Oostlijk  was,  en  
 bleeven  tegens  den wind  op  laveeren  geduurende  
 den nacht,  in  hoop  van  de  losfe  ftukken  te  boven  
 te  zullen  zeilen,  welke  de  fterke  wind  in  zulke  
 menigte  op  ons  aan  dreef,  dat wij  in baarblijklijk  
 gevaar  waren  van  ’er  in  bezet  te  zullen  ge-  
 raaken. 
 In  den  morgen  van  den  drie  en  twintigften,  
 was  het  open  water,  in  welk  wij  heen  en weder  
 bleeven  vaaren,  niet  meer  dan  anderhalve Engel-  
 fche  mijl  groot  en  verminderde  alle  oogenblik-  
 ken.  Eindelijk  na  onze  uicerfte  poogingen  aangewend  
 te  hebben  om  vrij  van  het  los ijs  te ge