
 
		het  getij  indrijvende,  den  mond  van  de  baai  bijrra  
 opftopte.  Verfcheiden  van  onze  heeren  gaven  
 den  ferjeant  een  bezoek,  bij  welken  zij  zeer beleefd  
 ontvangen  wierden  ,  en  Kapitein  c l e r k e   
 zond  hem  twee  flesfchen  rum  ,  dat  het  aangenaamst  
 gefchenk  was,  dat  hij  hem  doen  kon,  en  
 ontvong  daar  tegens  enig  fraai  gevogelte  van  het  
 berkhoenderen geflacht  en  twintig forellen.  Onze  
 jagers  hadden  eene  flegte  ja g t;  want  fchoon  de  
 baai  van  vlugten  eenden  van  verfchillende  foorten  
 en  van  Groenlandfche  duiven  krielden,  waren  zij  
 egter  zoo  fchuuw,  dat  zij  hen niet  binnen  fchoot  
 konden  krijgen. 
 In  den  morgen  van  den  eerflen  Meij  de  Ont~  
 dekking  de  baai  ziende  koomen  inzeilen,  wierd  
 haar  terdond  eene  floep  te  hulp  gezonden,  en  in  
 den  agtermiddag  vertuide  zij  digt  bij  ons.  Zij  zeiden  
 ons  dat,  toen  het  weder  den  agt  én  twintige 
 n   opklaarde,  zij  zig  aan  lij  van  de  baai  bevonden, 
   en  dat,  toen  zij  ’er  den  volgenden  dag weder  
 voor kwamen,  en  den mond  met  ijs  opgeftopt  
 zagen,  zij  afgehouden  hadden,  na  enige  fchooten  
 gedaan  te  hebben,  befluitende  dat  wij  hier  niet  
 zijn  konden;  maar  dat  zij,  naderhand  bevindende  
 dat  het  maar  drijf-ijs  was,  het  gewaagd  hadden  
 naar  binnen  te  zeilen.  Den  volgenden  dag  was  
 het  weder  zoo  ongeiladig  ,  van  zwaare  fneeuw-  
 buien  verzeld,  dac  de  timmerlieden  niet  in  ftaat 
 wa- 
 \varen  met  hun werk  voort  te  gaan.  De  thermometer  
 Hond  in  den  avond  op  28°  en  in  den  nacht  
 was  de  vorst  zeer  geftreng. 
 Den  volgenden  morgen  twee  fleden  het  dorp  
 in  ziende  rijden,  zond Kapitein  c l e r k e  mij  naar  
 land,  om te  verneemen  o f ’er  eene  boodfchap  ge-  
 koomen  ware  van  den  bevelhebber  van  K&nt-  
 fehatka,  die,  volgens  des  ferjeants  zeggen,  nu  
 kon  verwagt worden,  ingevolge  van het bericht *  
 dat  bij  onze  aankomst  afgezonden  was.  Bolchè-  
 retsk  is*  langs  den  gewoonen weg*  omtrent honderd  
 vijf  en  dertig Engelfche  mijlen  van  de  haven  
 van  Si.  Pieter  en  St. Paulus.  Ohze brieven waren  
 gezonden  met  eene  flede,  met  honden  be-  
 fpannen* en  op  den  négen  én  twintigften,  omtrent  
 den middag afgevaerdigd,  en  het  antwoord kwam ,  
 zoo  als  wij  naderhand bevonden*  deezen morgen  
 vroeg,  zöo  dat  zij  Hechts  een  weinig  meer  dan  
 drie  en  eenen  halven  dag  werk  hadden  om  eenö  
 reis  te  doen  van  twee  honderd  zeventig  Engelfche  
 mijlen. 
 De  komst  van  het  antwoord  des  bevelhebbers  
 wierd  egter  voor  het  tegenswoordige  voor  
 ons verborgen  gehouden *  en *  toen  ik  aan  het huis  
 van  den  ferjeant kwam *  zeide Uien mij  dat wij  den  
 volgenden  dag  van hem  hooren  zoudem  Terwijl  
 ik  aan  land  was*  geraakte  de  floep,  die  mij  ge*  
 bragt  had*  met  eene  andere,  de Ontdekking  toe-  
 behoorende  ,  vast  in  het  ijs ,  dat  een  Zuidlijke  
 XII.  D e e l .  T   wind