k a i r e e k é e a en de priefters hunne gewoone
lofzangen zongén.
De beleefdheden van deeze maatfchappij bepaalden
zig egter niet enkel tot plechtigheden en
vertooning. Ons volk aan wal kreeg dagelijks
een voorraad van varkens en groenten van haar,
en wel meer dan tot hun onderhoud nodig was,
terwijl ’er met dezelfde naauwkeurigheid verfchei-
den kanos, met levensmiddelen gelaaden, naarde
fchepen wierden gezonden. Men vroeg ’er nooit
iets voor, en nimmer gaf men ook, zelfs niet
van verre, te kennen dat men ’er iets voor ver-
wagtede. Hunne gefchenken gefchiedden met
eene regelraaatigheid, die meer naar de uitoefening
van eenen godsdienst-plicht dan naar mild-
daadigheid geleek, en als wij vroegen op wiens
kosten alle deeze gefchenken gedaan wierden,
zeide men ons dat het op kosten van een grooten
man was, ka 00 genaamd, opperhoofd der prie-
llers en grootvader van k a i r e e k e e a , die toen
afwezig was, alzoo hij den koning van het eiland
verzelde.
Naardien alles wat tot het karakter en het gedrag
van dit volk betrekking heeft voor den leezer
belangrijk moet zijn om het treurfpel, dat naderhand
hier gefpeeld wierd, zal het nodig zijn hem
te zeggen dat wij niet altijd zoo veel reden hadden
om voldaan te zijn over het gedrag van de
B 3 opp»