
 
		zonder  hoop  van  op  onzen  togt  enige  nieuwe  eik  
 landen  te  zullen  aantreffen. 
 Wij  zagen  naauvvlijks  eenen  vogel  zedert  wi}  
 Tahoora  uit  het  gezigt  hadden  verloren  tot  den  
 agttienden,  in  den  agtermiddag,  wanneer,  terwijl  
 wij  ons  op  2i°  12' Breedte  en  op  1940 45' Lengte  
 bevonden,  het  verfchijnen  van  eene  groote  me.  
 nigte  gekken  en  enige  fregat- vogelen  ons  fcherp  
 naar land  deed  uitkijken.  Tegens  den avond gong  
 de wind  leggen  en  de Noord-Ooster  zee,  die  op  
 den  zestienden  en  zeventienden zoo  fterk geweest  
 was  dat  de  fchepen  zeer  zwaar  werkten,  wierd  
 veel  minder.  Den  volgenden  dag  zagen  wij  geen’  
 fchijn  van  land,  en  op  den  middag Huurden  wij  
 eene  ftreek  Zuidlijker ,  namelijk  W.  ten  Z . ,  in  
 hoop  van  den  pasfaat-wind  (die  bijna  onveranderlijk  
 uit  het  O.  ten  N.  woei)  frisfer  te  zullen vinden, 
   naar  maate  wij  binnen  den  keerkring  vorderden. 
   Het  is  enigzints  zonderling  dat,  fchoon  
 wij  in  den  voormiddag geene  vogelen zagen,  wij  
 egter  tegens  den  avond  weder  een aantal  gekken  
 en  fregat -  vogelen  rondom  ons  hadden.  Dit  
 fcbeen  te  kennen  te  geeven  dat  wij  het  land,  
 van  waar  de  voorige  vlugten  gekoomen  waren ,  
 voorbij  waren  en  dat  wij  enig  ander  laag  eiland  
 naderden. 
 De  wind  bleef  zeer  gemaatigd  met  fchoon  we-  
 4e*  rot  den  drie  en  twintigflen,  wanneer  hij  uit 
 het 
 het  N.  O.  ten  O.  aanwies  en  tot  een Herken  floo-  
 ker  aangroeide,  die  enige  van  onze  oude  zeilen  
 fcheurde  en  het  loopend  wand  dikwijls deed bree-  
 ken.  Deeze  flooker  duurde  twaalf  uuren ;  toen  
 wierd  de  wind  maatiger  en  bleef  zoo  tot  den  
 vijf en  twintigflen  op  den  middag,  wanneer  wij  
 dien  geheel  verlooren  en  Hechts  een  zeer  klein  
 zugtjen  behielden. 
 Den  zes  en  twintigflen  in  den  morgen  dagten  
 wij  land  te  ontwaaren  in  het  W.  Z. W.;  maar,  
 na  omtrent  zestien  mijlen  in  die  koers  voortgezeild  
 te  zijn,  zagen  wij  dat  wij  ons  bedrogen  
 hadden,  en den  nacht  invallende, Huurden wij  weder  
 Westlijk.  Onze  Breedte  was  op  deezen  tijd  
 19°  45* >  dat  de  grootfle  Zuidlijke  koers  was  die  
 wij  in  deezen  overtogt  maakten  ;  onze  Lengte?  
 was  183°  en  de  afwijking  van  de  kompas-naald  
 12° 45' O,  Wij  bleeven  deeze  koers  houden  met  
 weinig  verandering  in  den  wind  tot  den  negen  en  
 twintigflen,  wanneer hij naar het  Z, O.  en  Z. Z.O.  
 liep,  en  hij  was  in  den  nacht enige  uuren West-  
 lijk  ,  zijnde  het  weder  donker  en  bewolkt  met  
 veel  regen.  Wij  hadden  zedert  enige  dagen  ver-  
 fcheiden  fchildpadden  ontmoet,  van  welke  eene  
 de  kleinfte  was,  die  ik  ooit  gezien  heb  ,  zijnde  
 niet  meer  dan  drie  duimen  lang.  Wij  wierden  
 ook  verzeld  van  fregat-vogelen  en  gekken  van  
 eene  ongemeene  foort,  zijnde  geheel  wit  (u it gezonderd  
 de  tippen  der  vleugelen  ,  die  zwart  
 R   4  wa«