
 
		eiland  Oneeheow  W.  ten  Z.  i  W.  Terwijl  wij  
 yan  de  Zuid  Oostlijke  punt  van  het  eiland  naar-  
 de  reede  liepen,  zagen  wij  op  verfcheiden  plaats  
 fen  het  voorkoomen  van  ondiep  water  op  eenen  
 aanmerklijken  afftand  van  land,  en  toen  wij  om»  
 irent  twee  Engelfche  mijlen  ten  Ooften  van  de  
 anker- plaats  en  twee  of  drie  Engelfche  mijlen,  
 van land  waren,  kwamen  wij  in  vier en  eene halve  
 vademen  water,  fchoon  wij  gemeenlijk  zeven  
 en agt vademen gepeild hadden. 
 Naauwlijks  waren wij  op  onze  leg-plaats geankerd, 
   of  daar  kwamen  verfcheiden kanos  aan  ons  
 fchip;  maar  wij  konden  bemerken  dat  zij  ons  
 niet met  dezelfde  hartlijkheid van omgang en  dezelfde  
 genoeglijkheid  van  gelaat  ontvongen  als  
 toen  wij.  hier  te vooren  gekoomen  waren.  Zoo  
 dra  zij  aan  boord  waren,  begon  een  van  de  
 mannen  ons  te  verhaalen  dat  wij,  eene  ziekte  
 onder  hunne  vrouwen  hadden  gebragt,  waarvan  
 verfcheiden  perfoonen  van  beiden,  de'kunnen  gekorven  
 waren.  Hij  was.  zelf met  de venus.- ziekte  
 befinet  en  gaf  een  zeer  volledig  omflandig  
 verflag  van  de  verfchillende  verfchijnzelen,  welke  
 dezelve  verzeld  hadden.  Alzoo  ’er  bij  onze  
 eerde  aankomst  geene  de  minde  tekenen  van  
 dfe  ziekte  onder  hen  te  befpeuren  waren,  ben  
 ik  bedugt  dat  het  niet  te  ontkennen  is  dat  wij  
 de  oorzaaken  van  dat;  onherdelbaar  kwaad  wa- 
 Ons 
 Ons  voornaamst  doel  alhier  was  de  fchepen  
 met den  meeden  fpoed van  water  te  voorzien,  en  
 ik  wierd  vroeg  in  den  agtermiddag  naar land  gezonden  
 met  de pinas  en  groote  floep,  met  ledige  
 water-vaten  gelaaden,  De  kondapel van  de  Re-  
 falutie  verzelde  mij  om  levensmiddelen  in  te  ruilen  
 en  wij  hadden  eene  wagt  van  vijf  foldaaten.  
 Wij  vonden  eene  groote  menigte  volk  op  het  
 drand  verzameld,  die  ons  in  het eerst met groote  
 vriendlijkheid  ontvongen5  maar  die,  zoo dra wij  
 de vaten  aan. land  gebragt  hadden,  zeer  lastig be-  
 gonnen  te  worden.  Naardien  eene vroegere  ondervinding  
 mij  geleerd  had  hoe  moeijelijk  het  
 was  deeze  neiging  te  beteugelen,  zonder het  gezag  
 hunner  Opperhoofden  te  baat  te  neemen»  
 fpeet  het  mij  zeer  te  bevinden  dat  zij  alle in een  
 ander  gedeelte  des  eilands  waren.  Wij  gevoelden  
 ook  welhaast  het  gemis  van  hunne  hulp;  
 want  het  was  met  groote  moeite  dat  ik  in  flaac  
 was  eenen  kring  te  vormen,  volgens  ons gewoon  
 gebruik,  tot  gemak  en  veiligheid  van  onze handelaars, 
   en  naauwlijks  had  ik  dit  ter uitvoer  gebragt  
 en  wagten  uitgezet  om  de  menigte  af  te  
 houden,  of  ik  zag  een’  man,  die  de bajonet  van  
 het  geweer  van  eenen  der  foldaaten  greep,  en  
 hetzelve  met  alle  zijne  macht  uit  zijne  handen  
 tragtte  te  wringen.  Toen  ik naar hem  toe  kwam,  
 liet  de  inboorling  los  en  week  ageer  uit,  maar  
 keerde  in  eenen  oogenblik  terug  met  eene  fpeer 
 \  5  ia