
 
		laatst  zagen,  namen  zij  hun  laatfte  affcheid  me£  
 nog  eens  hoezee  te  roepen. 
 Wij  vonden  op  onze  terugreis  den  ftroptn  zoo  
 fnel,  dat  wij,  fchoon  de  Kofakken  en  Kamfcha-  
 daalen  hunne  uiterfte  kragten  aanwendden  ,  het  
 eerde dorp,  Opatchin,  niet  bereikten  tot  in den  
 avond  van  den  zeventienden,  dat  omtrent  twintig  
 Engelfche  mijlen  in  eenen  dag  was.  Den  negentienden  
 kwamen  wij  tot  Natcheekin,  en  den  
 twintigften  trokken  wij  over de vlakte  naar Kar at-  
 chin.  Wij  vonden  den  weg  veel  beter  dan  toen  
 wij  dien  te vooren  overgereisd  waren,  alzoo  het  
 in  den  nacht  van  den  negentienden  fterk  gevrozen  
 had.  Den  een  en  twintigften  voeren  wij  de  
 Awatska-Rivier  af  en  geraakten,  voor  het  don»  
 ker  was,  over  de  banken  ,  die  aan  den  ingang  
 van  de  baai  liggen.  Geduurende  onze  gantfche  
 reis  waren  wij  zeer  vergenoegd  over  de  welwillendheid, 
   met welke  de  Toions  en  hunne Kam-  
 fchadaalen  ons  hunnen  bijftand  verleenden  in  de  
 verfchillende  oflrogs,  door  welke  wij  trokken,  
 en  ik  merkte  in  hun  gelaat  de  blijdfchap  die  zij  
 gevoelden  van  den  Major  te  zien,  en  fterke  uitdrukkingen  
 van  droefheid,  toen  zij  hoorden  dat  
 hij  hen  zoo  dra zoude  verlaaten. 
 Wij  hadden  eenen  boodfchapper  van  Bolche-  
 retsk  aan  Kapitein  c l e r k e   gezonden,  met  een  
 bericht van  de wijze, waarop wij onthaald waren, 
 en 
 en hem gemeld  dat  de Major voorneemens was met  
 onstekoomen,  hem  tegelijk  verwittigende welken  
 dag hij ons waarfchijnlijk kon verwagten. Wij waren  
 dan  ook  verblijd  te  zien,  toen wij  de haven naderden  
 ,  dat  alle  de  floepen van  de  twee  fchepen  ons  
 te  gemoet kwamen,  het  volk  zindelijk  gekleed  en  
 de  officiers zoo goed  als de  fchaarschheid van onze  
 klederen  konde  toelaaten.  De  Major  was  zeer  
 verwonderd  over het  fterk  en gezond voorkoomen  
 van  het  bootsvolk,  en  nog  meer  van  de  meeste  
 van  hen  niets  einders  te  zien  aan  hebben  dan  een  
 hemd  en  langen  broek ,  fchoon  het  op  dat üjdftip  
 zelf fneeuwde. 
 Alzoo  Major  behm  zijn  voorneemen  had  te  
 kennen  gegeeven  van  de  fchepen  te  bezoeken  
 voor  hij  aan  land  gong,  verzogt  ik hem,  zoo dra  
 wij  voor  de ftad  kwamen,  zijne bevelen,  wanneer  
 hij,  aanmerkende  dat  het,  volgens  hetgeen  wij  
 hem  van  den  flegten  ftaat van Kapitein clerkes  
 gezondheid  gezegd  hadden,  misfchien  onvoor-  
 zigtig zoude zijn  hem  zoo  laat overlast aan te  doen  
 (alzoo  het  nu  reeds  over  negen  uuren  was)  her  
 raadzaamer  vond  dien  nacht  aan  land  te blijven.  
 Na  hem  dan  naar  het  huis  van  den  ferjeant  begeleid  
 te  hebben,  nam  ik  voor  het  tegenswoor-  
 dige  mijn  affcheid  en  begaf mij  naar  boord,  om  
 Kapitein  clerke  van  mijne verrigtingen  te B o b   
 cheretsk  verflag  te  doen.  Ik  bevond  met  de  
 grootfte  droefheid  dat  deeze  uitmuntende  officier»