Zeelanders koomen dan bij een van hunne minder
afgelegen nabuuren van de Sociëteit- of Vrienden-
Eilanden. Dit is in niets beter te zien dan in
hunne gewoonte van bij elkanderen in vlekken of
dorpen te leeven , die omtrent van honderd tot
twee honderd huizen bevatten, vrij digt bij elkanderen
gebouwd, zonder enige orde en met een
flingerend pad ’er tusfchen door loopende. Zij zijn
gemeenlijk naar den zee - kant met losfe afzonderlijke
muuren verfterkt, die waarfchijnlijk tot be-
fchutting en tot verdediging gebouwd zijn. Het
maakzel van hunne huizen is reeds befchreven.
Zij zijn van verfchillende grootte , van agttien
voeten lang en twaalf breed tot vijf en veertig
voeten lang en vier en twintig breed. Daar zijn
enige die nog grooter zijn, namelijk vijftig voe»
ten lang en dertig breed, en aan het een eind geheel
open. Deeze waren, zeiden zij, voor reizigers
en vreemdelingen beftemd, die aldaar Hechts
een kort verblijf hielden.
Bij de befchrijving van hun huisraad , door
Kapitein co o k reeds naauwkeurig opgegeeven,
heb ik alleenlijk te voegen dat aan het een eind
matten liggen , waarop zij flaapen , met houten
oor-kusfens, o f flaap-ftoeltjens , naauwkeurig
naar die van de Chineezen gelijkende. Voor enige
van de beste huizen is eene werf, die net omtuind
is met hekwerk, met kleiner huizen in de rondte
voor hunne bedienden. Op deeze voorplaats eeten
O 3 zij