eene verdieping van uitgebrande fteenen, van wet-
ie r hoogte zij den fneeuw-berg zagen, zig omtrent
twaalf o f veertien Engelfche mijlen van hun
vernoemende*
Hier hielden zij raad of zij verder zouden gaan,
o f zig te vreden houden''met het gezigt, darzij bier
van Mouna Roa hadden, De weg was, zedert het
pad was opgehouden , zeer vermoeiend geworden
«n wierd het eiken flap, dien zij voorwaarts gongen,
JK)g meer. De diepe fpleeten, die overal den grond
doorfneiden, waren ligt met mos bedekt, hetgeen
hen op bijna eiken tred deed flruikelen, en de grond
tusfehen beiden was eene oppervlakte van losfe
verbrande fteenen, die onder hunne voeten bra-
len als pot-fcherven. Zij wierpen in verfchei-
den deezer fpleeten fleenen, die, aan het geluid
dat zij maakten, tot eene aanmerklijke diepte
febeenen te vallen en de grond klonk hol onder
hunne voeten. Behalven deeze ontmoedigende
omflandigheden, vonden zij hunne gidien zoo af-
keerig van verder te gaan, dat z ij, welk befluit
zij zelve ook mogten genoomen hebben, niet geloofden
dat zij zouden zijn over te haaien geweest
om nog eenen nacht uit te blijven. Zij beflooten
dan eindelijk weder naar de fchepen terug te kee-
ren, na bet land te hebben opgenoomen van de
hoogfte hoornen, welke op de plaats ftonden.
Van deeze hoogte zagen zij zig aan alle kanten
van bosichen omringd; naar de zee konden zij
aan
aan den gezigt-einder de zee niet van het water on-
dericheiden, en tusfehen hen en den fneeuw-berg
was eene vallei, omtrent zeven of agt Engelfche
mijlen breed, boven welke de berg zig flechts als een’
heuvel van eene middelmaatige hoogte vertoonde*
Zij fliepen dien nacht in eene huc in het tweede
bosch , en den dertigften, voor denmiddagwa-
ren zij het eerfte reeds door en bevonden zig omtrent
negen Engelfche mijlen ten Noord-Oosten
van de fchepen , naar welke zij hunne fchreden
rigteden dwarsch over de plantagieën. Op hunnen
weg zagen zij geen plekjen gronds, dat voor
verbetering vatbaar was, onbebouwd, en het
fcheen ook volgens hun bericht naauwlijks mogelijk
dat het land beter bebouwd konde wezen ten
voordeele van de inboorlingen, o f dat men hetzelve
rijklijker de noodwendigheden tot hun be-
ftaan hadde kunnen doen voortbrengen. Zij waren
verwonderd verfcheiden hooi - velden te vinden,
en, gevraagd hebbende waartoe het gebruikt
wierd, zeide men hun dat men het gebruikte
om de velden van jonge arons-wortel
te dekken, opdat die niet door de zon ver-
fchroeid zouden worden, Zij zagen hier en daar
enige hucten in de plantagieën, die den arbeide»
ren des noods tot fchuilplaatfen dienden,. maar
geene dorpen op grooter affland dan vier o f vijf
Engelfche mijlen van de zee. Bij een derzelve,
omtrent vier Engelfche mijlen van de baai, vonden