
 
		eene  onderhandeling  te  brengen  vergeefsch  zouden  
 zijn,  tenzij  ik  hun  enigen  grond  gaf tot  onderling  
 vertrouwen,  beval  ik  de  gewapende  floepen  
 ftil  te  houden  en  voer  alleen  in  de  kleine  
 floep  met  eene  witte  vlag  in  mijne  hand,  die  ik  
 uit  een  algemeen  vreugde - gefchrei  van  de  inboorlingen  
 het  genoegen  had  te  befpeuren  dat  
 onmiddelijk  verftaan  wierd.  De  vrouwen  keerden  
 aanftonds  van  den  kant  van  den  berg,  wer-  
 waarts  zij  geweken  waren,  terug,  de  mannen  
 wierpen  hunne  matten  af,  en  zij  gengen  alle bij  
 malkanderen  aan  den  water*kant  nederzitten,  
 hunne  armen  uitftrekkende  en  mij  nodigende aan  
 land  te  koomen. 
 Schoon  dit  gedrag  duidiijk  eene  vriendfehap-  
 lijke  geneigdheid  te  kennen  gaf,  kon  ik  mij eg-  
 ter  niet  onthouden  van  de  opregtheid  daarvan  
 enigzints  verdagt  te  houden;  doch  toen  ik  
 k o a h  ,  met  eene  domheid  en  onbedeestheid  
 die  gantsch  onbegrijplijk  was,  naar de  floep  zag  
 koomen  zwemmen  ,  met  eene  witte  vlag  in  de  
 hand,  achtede  ik  het  nodig dit blijk  van  vertrouwen  
 te  beantwoorden,  en  ontvong  hem  dan  ook  
 in  de.  floep,  fchoon  hij  gewapend  was,  eene  
 omftandigheid,  die  niet  zeer  ftrekte  om  mijnen  
 argwaan  te  verminderen.  Ik  moet bekennen  dat  
 ik  lang  ongunflige  gedagten  van  deezen man  gehad  
 had.  De  priefters  hadden  ons  altijd  gezegd  
 dat  hij  boosaartig  van  aart,  en  onze 'vriend niet 
 was, 
 Was,  en  de  herhaalde  ontdekking van  zijne loosheid  
 en  bedriegerij  had  ons  overtuigd  van  dé  
 waarheid  van  hunne  gezegden.  Voeg  hier  bij  
 de  ijslijke  gebeurtenis  van  deezen  morgen,  
 waarin  men  hem  eene  voornaame  rol  had  zien  
 fpeelen,  en  die  mij  het  grootfle  afgrijzen  deed  
 gevoelen  van  mij  zoo  nabij hem  te bevinden;  en  
 zoo  als  hij  naar mij  toe kwam  met  geveinsde  traa-  
 nen en  mij  omhelsde,  wantrouwde  ik  zijne  voor-  
 neemens  zoo  zeer,  dat  ik  niet  kon  nalaaten  dé  
 punt van  de pahoodh,  die  hij  in  zijne hand  hield *;■  
 te  vatten  en van mij  af te wenden.  Ik  zeide  hem  
 dat  ik  gekoomen  was  om  het lighaam van Kapitein  
 c o o k   op  te  eisfehen,  en  hun  den  oorlog  
 te  verklaaren,  zoo  het  niet  terftond wierd uitgeleverd. 
   Hij  verzeekerde  mij  dat het zoo  ras mogelijk  
 gefchieden  zoude  en  dat  hij  ’er  zelf  op  af  
 zoude  gaan,  en,  na mij *  met veel  onbefchaamd-  
 heid,  om  een  ftukjen  ijzer  gevraagd  te  hebben*  
 als  of ’er niets buitengewoons  ware voorgevallen *  
 fprong  hij  in  zee,  en  zwom  naar  land,  zijnen  
 landslieden  toeroepende  dat  wij  nu  alle  weder  
 vrienden  waren. 
 Wij  wagteden  omtrent  een  uur  met  grooté  
 angstvalligheid  naar  zijne  terugkomst,  geduuren-  
 de  welken  tijd  de  andere  floepen  zoo  na aan hec  
 flrand  gekoomen  waren,  dat  het  volk  in  gefprek  
 was  geraakt  met  eene  bende  inboorlingen  Op  
 enigen  afftand  van  ons,  die  hun  duidiijk  te vef- 
 G  2  flaafl