3&> \_junij 1779*] R E Ï Z E na a r den
raaven zagen, welke men onderdek dat niet verre
van land vliegen, vertoonde het zig egter deezen
dag niet, maar op den agt en twintigften , des
morgens ten zes uuren, ontwaarden wij het in het
N. W. De kust vertoont zig in bergen van eene
maatige hoogte , maar verder landwaarts in liggen
andere, die veel hooger zijn. Wij zagen
geen hout , en de fneeuw, die *er in vakken op
lag, gaf het,geheel een zeer dor aanzien. Ten
negen uuren waren wij omtrent tien Engelfehe
mijlen van de kust, liggende het.zuidlijk eind
zes mijlen W. ten Z ., agter welk de kust Westwaarts
fcheen te krekken. Deeze punt, die op
6i° 48' Breedte en op 1740 4 8 'Lengte ligt, is,
volgens de Rusfifche kaarten, niet verre van den
mond van de rivier Opuka. Op dienzelfden tijd
lag het noordlijk eind N. ten W ., tusfchen welk
en eenen berg , N. W. ten W. j W. liggende,
en die ons - op deezen afkand als een eiland voorkwam,
de kust naar het Westen fcheen te draaien
en eene diepe baai te vormen.
Omtrent agt Engelfehe mijlen van land zijnde,
bevonden wij ons in kerke draaijingen, en voor
onzuiveren grond vreezende, kuurden wij Noord*
Oostwaarts langs de kust; peilende, vonden wij
egter regelmaatige diepte van vier en twintig vademen,
grond van gruis-zand, waaruit wij be-
Üooten dat dezelve veroorzaakt wierd door eenen
ftroom, die toen Zuidwaarts liep. Op den middag,
wanneer de einden van het land W.Z. W .| W .
en N. N. O. | O. lagen, waren wij vier mijlen
• van den naasten wal, en Tegt over het laag land,
dat wij nu befpeurden de twee punten, daar wij
te vooren verwagt hadden eene diepe baai te zuilen
vinden, aan elkanderen te voegen. De kust
buigt een weinig naar het Westen en heefc een
klein kanaal, dat waarfchijnlijk de mond van de
eene of andere kleine rivier zal zijn. Wij waren
n u , volgens onze waarneeming, op 6 10 $6'
Breedte en op 1750 43' Lengte, en de afwijking
van het kompas was 17° 30' Oostlijk.
Wij bleeven, geduurende den agtermiddag,
langs de kust kevenen op den afkand van vier
o f vijf mijlen, met eene maatige westlijke koelte,
peilende eene regelmaatige diepte van agt en
twintig tot zes en dertig vademen. De kust had
hetzelfde dor voorkoomen als naar het Zuiden;
de bergen binnens lands reezen tot eene aanmerk-
lijke hoogte, fchoon de wolken, die op derzel-
ver kruinen bongen, ons beletteden te bepaalen
hoe hoog zij waren. Des avonds ten agt uuren,
dagt men land te zien in het O. ten N ., waarop
wij aan hielden; maar het was flechts eene mistbank.
Te middernacht lag het uiterst eind N. O.
* O. en wij anderkelden dezelve St. Thadeus Nofs
te zijn, ten Zuiden van welke het land westwaarts
draait en eene diepe bogt vormt, waarin, volgens
de Rusfifche kaarten, de rivier Katirka ligt.
Z 5 Den