
 
		den,  dreef ’er een  groot  ftuk  ijs  dwarsch  voor het  
 galjoen  van  de Refolutie  en  deed  het  klein boeganker  
 doorgaan.  Dit  noodzaakte  haar  het  ander  
 unkef  te  laaten  vallen  en  op  nieuw  te  vertuien.  
 De  timmerlieden,  die  bezig waren  het lek  te  floppen  
 ,  waren  genoodzaakt  een  groot  gedeelte  van  
 de  dubbeling  van  den  boeg  weg  te  neemen,  en  
 vonden  veele  van de  houten pinnen  zoo  los en  zoo  
 verrqt,  dat  zij  ’er  gemaklijk  met  de  vingers  uitgehaald  
 konden  worden, 
 Den  elfden  had  men  zwaare wind - vlaagen  uit  
 het N. O ,,  dat  beiden  de  fchepen  noodzaakte  raas  
 en  ftengen  te  ftrijken;  maar  in den  agtermiddag,  
 wanneer  het  weder  bedaarder  was  en  het  ijs  tot  
 den mond van den  St. Pieter en  St. Paulus Haven  
 was  weggedreven,  haalden  zij  de  fchepen  digter  
 naar  het land,  om met meer gemak  water  en  hout  
 te  kunnen  haaien, en  vertuiden  zig  toen  wederom  
 als  te  vooren  ,  liggende  nu  de  flad  eene  halve  
 Engelfche mijl N.  §  W.  en  de  mond  van  de  baai,  
 door  de  zuidlijkfle  punt  van  Rakowim-Haven  
 ingeilgten,  Zuid  van  hun. 
 Den  volgenden  dag  wierd  ’er volk  aan  land  gezonden  
 om  hout  te  kappen, maar het vorderde weinig  
 door  de  fneeuw,  die  den  grond nog  bedekte.  
 Daar  wierd  regt over de  fchepen  eene  goede  plek  
 gronds  opgeruimd  ,  daar  een  fraai  beekjen  van  
 water  was,  en  men  zettede  eene  tent  op  voor  
 dên  kuiper \  de  ledige  vaten  wierden  aan  land 
 gegebragt, 
   en  de  zeilen - maakers  aan  wal  gezonden. 
 Den  vijftienden  het  ftrand  vrij  van  ijs  zijnde  
 ,  wierd  het  volk  gezonden  om  met  den  
 zegen  te  visfchen,  en  zij  vongen  overvloed  van  
 fraaie  plat-visch  voor  het  volk  van  beiden  de  
 fchepen.  Van  deezen  tijd  af  aan  geduurende  
 ons  verblijf  in  de  haven,  wierden  wij  volflrekt  
 overkropt  van  visch  ,  die  van  alle  kanten  inkwam. 
   De  Toions,  zoo  van  deeze  flad  als  van  
 Paratounca,  een  dorp  in  de  nabuurfchap,  hadden  
 van  Major  behm  bevel  ontvangen  alle  de  
 Kamtfchadaalen  in  onzen dienst  te  gebruiken,  zoo  
 dat  wij  dikwijls  alle  de  gefchenken,  die  ons  gezonden  
 wierden,  niet  in  de  fchepen  konden  bergen. 
   Zij  beflonden  over  het  algemeen  in  plat-  
 visch  ,  kabeljaauw  ,  forellen  en  haringen.  De  
 laatfte,  die  in  hunne  grootfte  volkoomenheid,  en  
 lekker  van  fmaak  waren,  waren  zeer  overvloedig  
 in  deeze  baai.  Het  volk  van  de  Ontdekking  
 omringde  eens  eene  zoo  groote  hoeveelheid  van  
 dezelve  met  hunnen  zegen,  dat  zij  genoodzaakt  
 waren  ’er  een  groot  aantal  uit  te  werpen,  opdat  
 het  net  niet  aan  ftukken  zoude  fcheuren,  en  zij  
 bragten  zulk  eene  menigte aan  land,  dat  zij,  be-  
 halven  genoegzaamen  voorraad  voor  onmiddelijk  
 gebruik,  ’er nog  zoo  veele  vaten  mede  vulden  als  
 zij  misfchen  konden,  om  in  te  zouten,  en,  na  
 nog  eene  genoegzaatne  hoeveelheid  tot  hetzelfde  
 Y   5  ein