ir» de eene band en een ponjaard in de andere, en
zijne landslieden hadden veel werk om hem tè
weêrhouden van zijne krachten met den foldaat te
beproeven. Deeze flrubbding wierd veroorzaakt
door dat de foldaat den man eene lrgce prik met
zijn bajonet gegeeven had, om hem buiten de
linie te doen blijven.
Na befpeurde ik dat onze toefïand groote om*
zigtigheid en goed overleg vereischte en gaf diens*
volgens de geflrengfte bevelen dar niemand fchie-
ten, o f enig ander middel van geweld gebruiken
zoude zonder Heilige bevelen. Naauwlijks had
ik dit bevel gegeeven o f ik wierd door de water-
haalers te hulp geroepen, daar ik de inboorlin-
gen even zeer geneigd vond om kwaad te doen.
Zij hadden van ons volk voor elk vat water eene
groote bijl geeischt, en dit niet toegeflaan wordende,
wilden zij niet dulden dat de matroozen
die naar de floepen rolden.
Naauwlijks was ik bij ben gekoomen o f een
van de inboorlingen kwam naar mij toe en deed
met groote onbefchofrheid denzelfden eisch. Ik
zeide hem dat ik, als een vriend, hem zeer gaer-
ne eene bijl zoude fchenken, maar dat ik voor-
zeeker het water zoude medeneemen zonder ’er
iets voor te betaalen, en ik beval onmiddelijk het
volk van de pinas met hun werk voorttegaan en
riep drie foldaaten van de handelaars van daan, om
hen te dekken.
Schoon deeze vertooning van flandvastigheid
die uitwerking had dat de inboorlingen ’er door
aflieten van hunne openlijke poogingen om ons
te beletten water te haaien, bleeven zij egter
voortgaan ons op allerleie wijze te plaagen en te
tergen. Terwijl enige hunner, ouder voorwend-
zei van het volk te helpen in bet voortrollen van
de vaten, dezelve uit hunne flreek draaiden ,
en die eene verkeerde rigting gaven, Halen andere
de hoeden van de hoofden der matroozen,
trokken hen agter uit aan hunne klederen en trapten
hun op de hielen, terwijl de geheele troep
juichte en lachte met een vreemd mengzel van
kinderachtigheid en ondeugendheid. Vervolgens
vonden zij middel om des kuipers bak te fleelen
en namen zijnen zak met geweld weg; maar daar
zij zig het liefst tn.eefler van zouden gemaakt hebben
waren de fnaphaanen der foldaaten, die ge-
duurig klaagden dat zij dezelve uit hunne handen
tragteden te wringen. Schoon zij mij, meestendeels,
veel gehoorzaamheid en eerbied bleeven;
bewijzen, lieten zij mij egter niet vrij zonder
mij ook beroofd te hebben. Een hunner kwam
naar mij toe met. een voorkoomen van gemeenzaamheid,
en trok mijne aandacht met groote:
behendigheid af, terwijl een ander mij mijn fa*
bel, dien ik onachtzaam in mijne hand hield,
ontrukkende, ’er als een blikzem mede wegliep.