fateren en andere toebereidzelen voor onzen aan*
ftaanden kruistogt, De inboorlingen hielden nu
op van ons enige verdere hindernis aan te doen,
en wij bekwamen eenen overvloedigen voorraad
van fpek en vrugten.
Omtrent deezen tijd bragt een Indiaan een ftufe
ijzer aan boord van de Ontdekking, om tot een
pahooah verfmeed te worden. Het wierd zo o
door de officiers als de matroozen aandachtig bezien,
en fcheen een bout uit groote febeeps- planken
te zijn. Zij konden niet ontdekken aan welke
natie het toebehoorde; maar uit de bleeke
kleur van het ijzer en uit deszelfs gedaante, welke
niet met die van onze bouten overeenkwam,
beflooten zij dat het voorzeeker geen Engelfche
was ( * } . Dit deed hen den inboorling naauw-
keurig ondervraagen wanneer en van waar hij het
bekootnen had, en, zoo zij hem wel begreepen,
was het uit een iluk hout gehaald grooter dan de
beetings, waarop hij wees. Zij vernamen verder
van hem dat dit iluk hout op hun eiland gedreven
was, zedert wij hier in de maand January
177 8 geweest waren.
Den zevenden wierden wij verrascht met een
bezoek van t o k e o n e o . Toen hij hoorde dat
de
( * ) Het was baarblijfelljk dat het ijz e r , hetwelk wij
bij de inboorlingen van Nootka - Kanaal vonden, veel
bleeker van kleur was dan het onze.
de prinfesfe weduwe in het fchip was, hadden
wij groote moeite om hem overtehaalen om aan
boord te koomen, niet dat hij enige vrees voor
zijne veiligheid fcheen te hebben,' maar omdat
hij haar niet gaerne zien wilde. Hunne ontmoeting
was aan beiden zijden met ftuurfche gezig-
ten. Hij bleef flechts korten tijd en fcheen zeer
neêrfiagtig; maar wij merkten met enige verwondering
op dat de vrouwen, zoo toen hij kwam
als toen hij heen gong, zig voor hem ter aarde
wierpen, en dat hij door alle de inboorlingen,
die aan boord waren, met den eerbied wierd bejegend,
die gemeenlijk aan die van zijnen rang
bewezen wordt. Het moet indedaad enigzints
zonderling voorkoomen dat iemand , die op deezen
tijd in een’ ftaat van daadlijke vijandfchap met
t e a v e e s partij was, en zig zelfs tot eenen
tweeden veldflag gereed maakte, zig bijna alleen
in de macht zijner vijanden vertrouwde. Ik moet
dan aanmerken dat de burgerlijke oneenigheden ,
die door alle de Eilanden in de Zuid*zee zeer
menigvuldig zijn, met geene groote bitterheid
noch veel bloed * Oorring gevoerd worden, en dac
de afgezette regent den rang van eenen Eree
fchijnt te behouden, terwijl men hem die middelen
laat gebruiken, welke hem mogen voorkao-
men, om zijn verloren gezag weder te herwinnen»
Maar ik zal gelegenheid hebben in het volgend
hoofdftuk meer bijzonder over dit onderwerp te.
K 3, fpree^