Met opzigr tot de bediening van het recht waii
al het naricht, dat wij bekoortien konden, zeer
bepaald en onvolkoomen. Als lieden van de laag*
He klasfe des volks twist met elkanderen hadden,
wierd de zaak in gefehil aan de beflisflng
van het een of ander Opperhoofd, waarfehijnlijk
het Opperhoofd van het diftrift, o f den geenen,
wien zij onderhoorig waren, overgelaaten. Als
een laager Opperhoofd eenen van eenen hoogeren
rang beledigd had , fcheen het gevoel van den
laatflen op hetzelfde tijdilip de eenigfte maat van
zijne draf te wezen. Als hij het geluk had de
eerde vervoeringen van zijnes opperden woede te
ontwijken, vond hij gemeenlijk middel, door bemiddeling
van eenen derden perfoon, voor zijne
misdaad te boeten door een deel of het geheel
van zijne goederen. Deeze waren de eenigde
daadzaaken, die hier omtrent tot onze kennis
kwamen.
De godsdienst van dit volk gelijkt in de meestê
en voornaamde deelen naar die van de Sociëteit*
en Vrienden-Eilanden. Hunne Mor ais, hunne
Whattas, hunne afgoden, hunne offerhanden, en
hunne heilige gezangen, welke alle zij met elkanderen
gemeen hebben, zijn overtuigende blijken
dat hunne godsdiendige denkbeelden uit dezelfde
bron zijn voortgevloeid. In lengte en aantal van
plechtigheden munt deeze tak boven de andere
uit, en, fchoon ’er, in alle deeze landen, eene
Z8-
wekere klasfe van menfchen is, aan welker zorg
het opzigt over hunne godsdienst-plechtigheden
is toevertrouwd, hadden wij egter nog geene re-
gelmaatige maatfchappij van priesters gevonden tot
wij de kloosters van Kakooa in de Karakakooa-
Büai ontdekten. Het hoofd dëezër Orde wierd
'Orono genoemd, een tijtel, die wij gisten iets
ten hoogden heilig te kennen te geeven, en die
in den perfoon van omeeah bijna tot aanbidding
toe vereerd wierd. Het is waarfehijnlijk dat het
voorrecht van in deeze maatfchappij te koömen
(jten mindén in dé voornaamde bedieningen van
dezelve} tot zekere gedachten bepaald zij.
Omeeah, de Orono, was zoon van kaoo en de
oom van kaireekeea , welke lantde, geduurende
de afwezigheid van zijnen grootvader, alle godsdiendige
plechtigheden aan dé Morai bedierdê*
Wij merkten ook op dat men het kind van omeeah,
een eenigen zoon, omtrent vijf jaaren oud, nooit
in het openbaar liet verfchijnen zonder een aantal
bedienden en blijken van zorg en oppasdng, waarvan
wij geen ander voorbeeld zagen. Dit fcheëö
tè kennen te geeven dat zijn leven een vootwérp
van het uiterst gewigt was, en dat hij bedemd
was om zijnen vader in zijnen hoogen rang op te
volgen. (*)
Men
( * ) De vertrouwlijkê omgang, welken Kapitein h i n g
Miet deeze priesteren hield , en de gas tvrijheid, waarmede
XII. Deel. Q *ij