zeilen aan land, onder bedekking van Hechts zes
foldaaten; het verlies van dezelve zou onherftel-
baar geweest zijn, en fchoon de inboorlingen
tot nog toe niet de minfte neiging getoond hadden
om ons te moeijen, kon men egrer onmo-r
gelijk in Haan voor de verandering, welke de tijding
van het gebeurde te Kowrowa zoude kunnen
te weeg brengen. Ik vond het dan raadzaam t<?
veinzen niet aan den dood van Kapitein cook
te gelooven, en k a i r e e k e e a te verzoeken dat
o gerugt tegens te Ipreeken, opdat niet o f de vrees
voor onze wraak o f het gelukkig voorbeeld van
hunne landslieden hen tnogten aanzetten om de
gunftige gelegenheid waarteneemen, die zig thans
opdeed, om ons eenen tweeden flag toe te brengen.
Ik raadde hem te gelijk den ouden k a 0,9
en de overige priefters in een groot huis te plaat-
fen, dat tegens de Mar ai Hond, deels om hunne
veiligheid , in gevalle wij tnogten gedwongen
worden tot het uiterfte te koomen, en deels om
hem nabij ons te hebben, om gebruik te maaken
van zijnen invloed op het volk, indien dezelve
dienftig kpnde wezen om den vrede te behouden.
De foldaaten op den top van de Mor a i, die
eene fterke voordeelige post opleverde, geplaatst,
en het bevel aan den Heer bli gh overgegeeven
hebbende, hem de flelligfte bevelen geevende
van geheel verdedigender wijze te werk te gaan,
begaf ik mij naar de Ontdekking, om Kapitein
c l e b, •
pLERKE den gevaarlijken toeftand onzer zaaken
voor oogen te Hellen. Zoo dra ik de plaats verliet,
begonnen de inboorlingen ons volk met
fteenen te werpen, en naauwlijks had ik het fchip
bereikt of ik hoorde de foldaaten vuuren. Ik
keerde dan terftond naar land terug daar de
zaaken eiken oogenblik hachlijker wierden. De
inboorlingen wapenden zig en deeden hunne matten
aan en zij groeiden zeer fterk in getal.
Ik befpeurde ook verfcheiden groote troepen, die
op ons a f kwamen langs het klif, dat het dorp
Kahooa van de Noord-zijde van de baai, daar
het dorp Kowrcfwa ligt, affcheidt.
Eerst begonnen zij ons met fleenen aan te vallen
van agter de muuren van hunne afftuitingen,
en van onze zijde geenen wedeifland ontmoetende,
wierden zij weldra ftouter. Enige kloekmoedige
kaerels, langs het ftrand gekropen zijnde,
onder de bedekking van de klippen, vertoonden
zig eensklaps aan den voet van de Mo-
rai, met oogmerk, naar het fcheen, om haar
van de zee-zijde te beftormen, dat het eenigst
toeganglijk gedeelte was, en wierden niet van daar
yernesteld dan na dat zij een aanmerklijk aantal
fchooten hadden verduurd en een hunner hadden
zien vallen.
De dapperheid van eenen deezer befpringers
yerdient wel in het bijzonder gewag; want, terug
gekeerd zijnde om zijnen makker weg te haaien.