
 
		9<>  [Febr*  1779.]  REIZE  naar  de» 
 fchoon  het  tergend  gedrag  der  inboorlingen  
 en  hun  wederftand  in  het  vervolg  tegens  ons  
 noodzaaklijk  werk  aan  land,  die,  twijfel  ik  
 niet,  uit  eene  verkeerde  uitlegging  van  onze  
 zagtheid  fproot,  ons  ten  laatfte  dwong  om  tot  
 onze  eigen  verdediging geweld  te  gebruiken,  ben  
 ik  egter  niet  zoo  zeeker  dat  de  omftandigheden  
 van  het  geval  het  gebruiken  van  geweld van  onze  
 zijde  in  de  eerfte  oogenblikken,  in  het  oog van  
 de  waereld,  zouden  gereehtvaerdigd  hebben.  
 Geftrengheid  bij  voorzorg  is  altoos  haatlijk  en  
 heeft  ook  dit  tegens  zig  dat de  ftraf heid  van  een  
 gedrag,  dat  men  volgt  om  zijnen  tegenpartij  
 voortekoomen,  dan  wanneer  het  bestflaagt,  des-  
 zelfs  noodzaaklijkheid  het  minst blijkbaar maakt. 
 Terwijl  wij  dus bezig waren  een  plan  te beraa-  
 men  voor  ons  te  houden  gedrag,  bleef zig  eene  
 verbaazende  menigte  inboorlingen  nog  op  het  
 ftrand  ophouden,  en  fommige  kwamen  zelfs  af  
 in  kanos  en  hadden  de  ftoutheid  tot binnen eene  
 piftool ■  fchoot  de  fchepen  te naderen en ons  door  
 verfchillende  blijken  van  verachting en  uitdaaging  
 te  tergen.  Het  was  met  groote  moeite  dat  wij  
 bij  deeze  gelegenheden  de  matroozen  konden we-  
 derhouden  van  het  gebruiken  van  hunne  wapenen  
 ;  dan,  alzoo  ’er  tot  vreedzaame maatregelen  
 befloten  was,  liet  men  de  kanos  onverlet  weder  
 terug  keeren. 
 In  gevolge  van  dit  plan  wierd  *er befloten  dat 
 STILLEN OCEAAN  {Febr.  1779.3 97 
 ïk  naar  land  zoude  vaaren  met  de  floepen  van  
 beiden  de  fchepen,  wel  bemand  en  gewapend’,  
 met  oogmerk  om  de  inboorlingen  tot  eene  onder-  
 handeling  te  brengen,  ën,  zo mogelijk,  een  gesprek  
 met  enige der Opperhoofden  te  houden. 
 Zoo dit gelukte,  moest  ik  de  lijken  terug  vraa-  
 :gen,  en  bijzonderlijk  dat  van  Kapitein  c o o k ;   
 hen  met  onze  wraak  dreigen,  in  gevalle  zij  wei-  
 geragtig  waren ;  maar  geenzints  fchieten;  ten  zij  
 ik  wierd  aangevallen  en,  in  geen  geval  altoos  
 landen.  Deeze  bevelen  wierden  mij  gegeeven  in  
 tegénswoordigheid  van  de  geheele  bende  eti  op  
 de  allerftelligfte wijze.  n  * 
 Omtrent  vier  uüren  na  den  middag  verliet  ik  
 de  fchepen,  en,  zoo  als  wij  het  land  naderden,  
 zag  ik  alle  tekenen  van  vijandlijk  ontvangen  te  
 zullen  worden.  De  gantfche  troep  inboorlingen  
 was  in  beweeging;  de  vrouwen  en  kinderen wierden  
 weggezonden;  de  mannen  deeden  hunne  
 krijgs-matten  aan  en  wapenden  zig  met  lange  
 fpeeren  en  dolken.  Wij  bèfpeürden  ook  dat z ij,  
 zedert  den  morgen,  fteenen  en  borst weer in gen'  
 hadden  opgeworpen  langs  het  ftrand,  daar Kapitein  
 c o o k  geland  was,  waarfchijnftjk  in  ver-  
 wagting  van  eenen  aanval  op  die plaats,  en;  zoo  
 dra  als  wij  binnen  hun  bereik  waren,  begonnen  
 Zij  fteenen  naar  ons  te werpen met  flingers,  doch  
 zonder  ons  enig  kwaad  te  doen.  Naardien  ik  
 daaruit  bëfloot  dat  alle  poogingen  om  hen  tot  
 XII.  D eel.  G  eene