
 
		DERDE   HOOFDS TUK. 
 Verdctgt  gedrag  van  dé inboorlingen  bij onze  terugkomst  
 in  de  Kafakakooa - Baai.  Diefftaï  
 op  de  Ontdekkingg<?<skz^« en  deszei'fs  gevolgen.  
 D e pinas wordt aangevallen en het volk genoodzaakt  
 haar te  vèrlaaten.  Kapitein  c o o k s   
 aanmerkingen  bij  die  gelegenheid.  Belaa-  
 ging  van  onze  (lerren  - J'chouwplaats.  D e  
 kotter  van  dé  Ontdekking  wordt  ge (looien*  
 Maatregelen,  door  Kapitein  coök  genoo-  
 men  om  denzelven  terug  te  bekoomen.  H ij  
 gaat  naar  land  om  den Konïng aan boord te  
 nodigen.  De Koning wordt  door zijn é vrouw  
 en  de  bevelhebberen  tegengehouden,  waaruit  
 een  gefchil  omftaat.  Daar  koomt  tijding  
 ddt  'er  een  Opperhoofd  door  ons  
 volk  gedood  is.  Gisting  bij  die gelegenheid.  
 Een  van  de  Opperhoofden  dreigt  Kapitein  
 c o o k   en  wordt  door  hem  dood  'gefchoten.  
 Algemeene  aanval  van  de  inboorlingen.  
 Dood  van  Kapiten  c ö o k .  Ver (lag  van  de  
 ‘dien(hn\ door den Kapitein gedaan,  en fchets  
 -  '  ïrdrt z ijn  karakter. 
 W %  hielden  ons  den  geheelen  dag  van  den  
 flfden  en  een  gedeelte  van  den  twaalfden  bezig  
 . :;  .IK ffiee 
 ihet  de  fokkemasc  uit  te  neemen  en  dezelve met  
 de  timmerlieden  naar  land  te  zenden.  Behalven  
 de  fchade,  die  aan  het  bovenst  gedeelte  van  de  
 inast  gekoomen  was,  bevonden  wij  het  onderst  
 zeer  verrot,  en  een  groot  gat  in  het midden  van  
 dezelve,  zoö  groot  dat  ’er  vier  of  vijf  kokos-  
 hooten in  konden  liggen.  Wij  achteden het egter  
 niet  nodig  dezelve  te  verkorten,  en  gelukkiglijk  
 waren  de  blokken  van  rood  toa-hout,  die  op  
 Eimeo  voor  anker-ftokken  gekapt  waren,  goed  
 óm  de  gefprongen  ftukken  van  de  klampen  te  
 vervangen.  Alzoo  deeze  timmeringen  ons waarschijnlijk  
 verfcheiden  dagen  ftonden bezig  te  houden, 
   bragten  de Heeren  b a y l e y   èn  ik  den flef-  
 fekündigen  toeftel  aan  wal,  en  wij  floegen  onze  
 tenten  op  op  de Mor a f   hebbende  eene wagt  bij  
 óns  van  eenen  korporaal  en  zes  foldaaten.  Wij  
 hernieuwden  onzen  vriendschaplijken  omgang met  
 de  prieilers,;  die,  tot  meerder  veiligheid  van  dé  
 werklieden  en  hun  gereedfchap,  de  plaats  daar  
 de  mast  lag  tabooden,  hunne  ftaven  rondom dezelve  
 in  den  grond  fleekende,  gelijk zij  te  vooren  
 gedaan  hadden.  De  zeilenmaakers  wierden  ook  
 aan  wal  gebragt,  oïii  de  fchade  te  berftellen,  die  
 Wij  geduurende  de  laatfte  flormen  aan  de  zeilen  
 gekregen  hadden.  Zij  wierden  in  een  huis nabij  
 de  Mor ai  gehuisvest,  dat  ons  door  de  priefters  
 geleend  wierd.  Zoodanig  waren  onze  fchikkin-  
 aan  boord.  Thans  zal  ik  overgaan  om  verilag  té  
 D  a  gee