
 
		vallen.  Nu  zagen  wij  aan  den  ingang  van  het  
 bovenfle  plat  van  de Morai eenen  flatigen  optogt  
 koomen  van  tien  mannen,  een  leevend  varken  ert  
 een  groot  Huk  rood  doek  draagende.  Enige  
 fchreden  voortgegaan  zijnde,  Honden  zij  Uil  en  
 wierpen  zig  voor  over  op  den  grond,  en  kai -  
 r e e k e e a ,  dg  jongman,  van  wien  boven  reeds  
 gefprooken  is ,  gong naar hen  toe,  nam  het  dóqk  
 aan,  bragt  het aan  ito a h ,  die  het om  den Kapitein  
 wond,  en  bood  hem  toen  het  varken  aan,  
 dat  met  dezelfde  plechtigheid  doqr  k a i r e §-  
 k ee a   wierd  aangebragc. 
 Terwijl  Kapitein  cook  daar  boven,  in  rood  
 doek  gebakerd,  in  deeze  gedwongen  houding  
 ftond,  zig  met  moeite  aan  de  Hukken  van  het  
 verrot  ftellaadjen  vasthoudende,  begonnen  kai -  
 r e e k e e a   en  K0AH  hun  werk,  fomtijds  t©  
 zaamen  zingende  en  fomtijds  beurtelings.  £>it  
 duurde  eenén  aanmerklijken  tijd,  eindelijk  liet  
 koah  het  varken  vallen,  wanneer  hij  met  den  
 Kapitein  weder  naar  beneden Hlom.  Toen  bragt  
 hij  hem naar de  voorgemelde beelden,  en  aan  elk  
 iets  gezegd  hebbende  op  eenén  fchimpendeh  
 toon, terwijl hij,  in het voorbijgaan, met zijne vingeren  
 naar  hen  knipte,  bragt  hij  hem  vóór  hét  
 middenfte,  dat,  met  rood  doek bedekt zijnde,  in  
 grooter  achting  ffcheen dan de  overige.  Voor  dit  
 beeld  wierp  hij  zig  neder  en  kusqhtë  het,  terwijl 
 H 
 hij  Kapitein  cook  verzogc  hetzelfde  te  doen,  
 die  zig  door  de geheele plechtigheid door  kóAh  
 liet bellieren. 
 Wij  wierden  nu  naar  de  andere  afdeeliog  van  
 de  Morai  terug  gevoerd,  daar  eene  ruimte  was  
 van  tien  of  twaalf  voeten  vierkant,  omtrent  drie  
 voeten  laager  dan  de  oppervlakte  van  het  eer-  
 fle  vak.  Hier  flapten  Wij  in;  Kapitein  c o o k   
 wierd  tüsfchen  twee  houten  afgoden  geplaatst,  
 en  koah   hield eenen  van  zijne  armen  op,  terwijl  
 ik  verzogt  wierd  den  anderen  te  onderfleunen.  
 Nu  kwam  ’er een  andere optogt van inboorlingen,  
 een  gebraaden  varken  en  een  koek,  enige brood-  
 vrugt,  kokos* nooten  en  andere  vrugten draagende. 
   Toen  zij  ons  naderden,  plaatfle  zig  k a ï-  
 r e e k e ë a   aan  hun  hoofd,  en  Kapitein  c o o k   
 de bigge  op de  gewoone wijze aanbiedende,  begon  
 hij  een  diergelijk  gezang  als  te  vooreh,  terwijl  
 zijne  medgezellen  hem  regelmaatig  antwoord  gaven. 
   Wij  merkten  op  dat  hunne  rollen  ha  elk  
 antwoord  korter  wierden,  tot  die  van  k a i r e e -  
 kee a  op  het  eind  uit  Hechts  twee  o f drie woonden  
 beftond,  die de  overige met  het woord Orom  
 beantwoordden. 
 Toen  deeze  offerhande,  die  een  vierde  uurs  
 geduurd  had,  ten  einde  was,  gongen de  inboorlingen  
 regt  over  ons  zitten  en  begonnen  het  gebraaden  
 varken op  te fnijden,  de  vrugten te  fchil-  
 len,  en  de  kokos-noöten  te kraaken,  terwijl  and 
 e -