
toeftand deed mij de ferjeant der foldaaten opmef-
ken welk voordeel het zoude zijn, als ik zijd
volk eerst in de floepen zond, waardoor de fnap^
haanen der foldaaten, die, gelijk ik reeds opge-
merkt heb, de voorwerpen waren, op welke de
eilanders voornamelijk het oog hadden, buiten
hun bereik zouden zijn, en in geval van eenen
aanval, zouden de foldaaten zelve met meer vrugt
tot onze verdeediging kunnen gebruikt worden
dan wanneer zij op het land waren.
Wij hadden nu alles in de floep gekregen, en
daar was niemand meer aan land dan de Heer
andersom de konflapel, een matroos van het
volk van de floep en ik. Alzoo de pinas buiten
de branding lag, door welke wij heen moeften
zwemmen, zeide ik hun dat zij zig haaften moeften
, en dat ik hen volgen zou. Ik was verwonderd
hen beiden te zien weigeren aan dit bevel te
voldoen, en het gevolg was een gefchil onder
ons wie de laatfte aan wal zoude zijn. Het fchijnt
dat enige haaftige woorden, die ik even te voeren
tegens den matroos gebruikt had, en die hij
meende eene belediging voor zijnen moed te
z ijn , de oorzaak van deeze wonderlijke gril van
hem waren, en de oude konftapel, bevindende
dat het op een punt van eer aankwam? dagt dae
hij niet wel kon nalaaten ’er deel aan te neemem
In deezen belachlijken toeftand zouden wij enigen
tijd hebben kunnen blijven, ware ons gefchil
niet
üiet weldra beflist geworden door de fteenen, die
ons om het hoofd begonnen te vliegen, en door
het fcbreeuwen van het volk van de floepen da£
wij fpoed zouden maakeq, alzoo de inboorlingen
ons in het water volgden met knodfen en fpeeren*
Ik bereikte de eerfte het boord van de pinas, en ziende
dat de Heer anders on nogagter, en nog
niet geheel buiten gevaar was, riep ik den foldaaten
toe dat zij met een geweer zouden fchie-
ten. In den haast fchooten zij ’er twee af, en
toen ik in de floep was geklommen, zag ik de
inboorlingen wegloopen, en eenen man, meteen©
vrouw bij hem zittende, op het ftrand agtergelaa-
ten, De man deed verfebeiden maaien poogin-
gen om op te ftaan, zonder ’er toe in ftaat te wezen,
en ik zag met Ipijt dat hij in de lies gekwetst
was. De inboorlingen keerden weldra terug m
omringden den gekwetften, terwijl zij hunne
fpeeren en dolken, dreigende en uitdaagende,
naar ons zwaaiden; maar voor wij de fchepen bereikten,
zagen wij enige perfoonen, welke wij
onderftelden de Opperhoofden te zijn, en die rui
aangekoomen waren, hen van het ftrand weg
drijven.
Geduurende onze afwezigheid was Kapitein
c l er ke in de grootfte ongerustheid voor onze
veiligheid geweest, en zijne vrees was aanmerk-
Jijk verllerkt door dat hij den loop van het ge-
fprek, dat hij met enige inboorlingen aan boord
ge