
 
		aan  boord.  De  taboo  was  nu  opgeheven,  en  
 naauwlijks  hadden  wij  de  plaats  verhaten,  of de  
 inboorlingen  drongen  ’er  in  en  zogcen  gretig  in  
 de  rondte,  op  hoop  van  iets  van waerde  te  zullen  
 vinden,  dat  wij mogten  agtergelaaten  hebben,  
 Alzoo  ik  juist  de  iaatfte  aan  wal  bleef*  en  na de  
 terugkomst  van  de  floep  wagtede,  fchoolden  ’er  
 verfcheidene  rondom  mij  tezaamen,  en,  mij  bij  
 hen  doende  nederzitten,  begonnen  zij  zig  te be-  
 Jtlaagen  over  onze  fcheiding.  Het  was  in  waarheid  
 niet  dan  met  moeite  dat  ik  hen  verlaaten  
 konde.  En  men  zal  mij,  hoop  ik,  wel  toe liaan  
 alhier  eene  geringe  omftandigheid  te  verhaalen,  
 waarin  ik  voornamelijk  betrokken was.  Geduu-  
 rende  den  gantfchen  tijd  dien  wij  in  de baai  vertoefden  
 het  bevel  over  het volk aan land gevoerd  
 hebbende,  had  ik  gelegenheid  de  inboorlingen  
 beter  te  leeren  kennen  en  beter  bij  hen  bekend  
 te  worden  dan  diegeene,  welker plicht vereischte  
 dat  zij  meeftentijds  aan  boord  waren.  Gelijk ik  
 alle  reden  had  om,  over  het  algemeen,  vergenoegd  
 te  zijn  over  hunne  vriendlijkheid,  zoo kan  
 ik  ook  de  onbegrensde  vriendfchap  van  hunnei  
 priefters  niet  te  dikwijls o f niet  te zeer roemen. 
 Van  mijnen  kant  tfpaarde  ik  geene  moeite  om  
 hunne  genegenheid  te  winnen  en  hunne  achting  
 te  verwerven,  waarin  ik  zoo  gelukkig  flaagde  
 dat  ik,  toen  de  tijd  van  ons  vertrek  bekend  gemaakt  
 wierd,  Herken  aanzoek  kreeg om  agter  te 
 blijven,  niet  zonder de  allervleiendfte  aanbiedingen. 
   Als  ik  mij  ’er  van  verfchoonde  met  te  
 zeggen  dat  Kapitein  cook  ’er  niet  in  zoude  
 bewilligen,  fielden  zij  mij  voor  dat  ik  mij  in  
 het  gebergte  zonde  begeeven,  daar  zij  mij,  zeiden  
 zi j ,  zouden  verbergen  tot  na  het  afzeilen  
 van  de  fchepen,  en  toen  ik  hen  nu  verder  ver-  
 zeekerde  dat  de  Kapitein  de  baai  niet  zonder mij  
 verlaaten  zoude,  wagteden  t e r r e e o b o o   en  
 KAoo  Kapitein  c o o k ,  wiens  zoon zij  mijonder-  
 flelden  te  zijn,  op met  een  ernftig  verzoek  dat  ik  
 mogt  agtergelaaten  worden.  De  Kapitein,  om  
 eene  aanbieding,  die  zoo  vriendlijk  gemeend  
 was,  niet  glad  afteflaan,  zeide  hun  dat  hij  toen  
 niec  van  mij  fcheiden  konde,  maar  dat  hij  het  
 volgend  jaar  weder aan  het eiland zoude  koomen,  
 en  dat  hij  dan  zoude  tragten  de  zaak naar hun  genoegen  
 te  fchikken. 
 Den  vierden,  vroeg  in  den  morgen,  maakten  
 wij  de  touwen  los  en  zeilden  de  baai  uit  in  ge-  
 zelfchap van  de Ontdekking ;  vyij  wierden van  een  
 groot  aantal  kanos  gevolgd.  Kapitein  c o q k s   
 voorneemen  was  het  eiland Owhyhee  geheel  opte-  
 peemen  voor  hij  de  andere  eilanden  bezogt,  in  
 hopp  ,van  eene  beter  gedekte reede  te  zullen vinden  
 dan  de  haai,  die  wij  nu  verlaaten  hadden,  
 on,  zoo  zulks  hem  hier  niet  gelukte,  meende  
 hij de  Zuid-Oost  zijde  van  Mowee  in  oogenfehijn  
 te  neeipen,  daar  de  inboorlingen  ons  berichceden