den dat wij eene uitmuntende haven zouden vinden.
Wij hadden deezen geheelen en ook den volgenden
dag kalmte, dat ons zeer traag noordwaarts
deed vorderen. Wij wierden van een
groot aantal inboorlingen in hunne kanos verzeld,
en TERREEOB00 gaf een nieuw bewijs van zijne
vriendfchap voor Kapitein c o o k , door hem
een groot gefchenk van varkens ,en vrugten agter
na te zenden.
In den nacht van den vijfden, een ligt koeltjen
van land hebbende, vorderden wij iets naar het
Noorden, en in den morgen van den zesden, de
westlijkfle punt van het eiland voorbij zijnde,
bevonden wij ons voor eene diepe baai, door de
inboorlingen Toe-yah-yah genaamd. Wij hadden
groote hoop dat deeze baai ons eene veilige
en gemaklijke haven zoude opleveren, alzoo wij
in het noord -ooHen verfcheiden fraaie water-
beeken zagen en alles het voorkoomen had van
wel gedekt te zijn. Naardien deeze waarneemin-
gen wel firookten met de berichten, ons door
koah gegeeven, die Kapitein cook verzelde
en zijnen naam, uit beleefdheid voor ons, in
Britannee veranderd had, wierd de pinas uitgezet
en de Huurman, met b r i t a n n e e alsloots,
afgezonden om de baai op teneemen, terwijl de
fchepen hen agter na laveerden.
In den agtermiddag wierd de lucht betrokken.
en de wind - vlaagen, die van land kwamen, waren
zoo hevig dat wij alle de zeilen moeiten in-
haalen, en bijleggen onder ons bezaans-flagzeil.
Alle de kanos verlieten ons zoo dra de windvlaag
begon, en de Heer bligh had het genoegen
van, bij zijne terugkomst, eene oude vrouw
en twee mannen te redden, welker kano door
den Herken wind was ojngeflaagen, terwijl
zij tragteden het land te bereiken. Behalven dit
volk, dat in nood was, hadden wij nog zeer veele
vrouwen aan boord, welke de inboorlingen in
hunne overhaalting om een goed heenkoomen te
zoeken, hadden agtergelaaten.
De Huurman berichtede den Kapiten dat hij geland
was aan het eenigst dorp, dat hij gezien
had, aan de Noord-zijde van de baai, daar hij
naar enige water -bronnen gewezen wierd; maar
dat hij bevonden had dat zij geenzints tot ons
oogmerk dienflig waren, dat hij daarop verder de
baai in gevaaren was, die zeer diep binnen slands
inloopt en zig ukflrekt tot den voet van een zeer
aanzienlijken hoogen berg, aan het Noord-
Westlijk eind van het eiland gelegen, maar dat
hij, in plaats van eene veilige anker-plaats te
vinden, gelijk b r i t a n n e e hem bad doen ver-
wagten, de kusten laag en klippig gevonden had,
en een vlak bed van koraal - klippen langs de kust
loopende, en zig meer dan eene Engelfche mijl
van het land uitflrekkende , aan welker buitenzij