neemen volhardde van ons deeze beleefdheid te
doen, verfpilden wij niet meer tijd om ons op te
fchikken, maar maakten allen haast, die in ons
vermogen was , om ons bij den ingang der ftad
bij hem te voegen. Ik merkte op dat mijne
reisgezellen even flinks waren als ik mijzelven bevond
in het doen van onze eerfte groeten ; het
buigen en flrijken waren tekenen van goede opvoeding,
die wij nu twee jaaren en een half geheel
ontwend waren. De wijze, waarop wij bij den
bevelvoerer ontvangen wierden , was de aanger
naamfte die men zig verbeelden kon, en vermeerderde
mijn fpijt van te bevinden dat hij de fran-
fche taal bijna gantsch vergeeten had, zoo dat het
genoegen van met hem te praaten geheel tot den
Heer w e b b e r bepaald was, die de hoogduitfche
taal fprak , welke des bevelvoerers moedertaal
was,
Bij den Major b e h m bevond zig ook Kapitein
s h m a l e f f , de tweede in het bevel, en nog een
ander officier , met alle de kooplieden van de
plaats. Zij geleidden ons naar het huis van den
Major, daar wij door zijne echtgenoote zeer beleefd
ontvangen wierden en thee en andere ver»
verfchingen voor ons gereed vonden. Na dat de
eerfte plichtpleegingen voorbij waren, wierd de
Heer w e b b e r verzogt den Major opening te
geeven van het doel van onze reis, en van ons
gebrek aan fchips-behoeften, meel, verfche levensmiddelen
en andere noodwendigheden voor
het
bet volk van de fchepen, en hem tegelijk te ver*
zeekeren dat wij wel bewust waren, volgens hetgeen
wij alreeds gezien hadden van den ftaat van
het land omftreeks de Awatska- B a a i, dat wij
niet veel hulp van hem in die ftreek konden ver-
wagten, dat de onmogelijkheid van zwaare behoeften
in dit jaargetijde over het fchiereiland te
zenden maar al te blijkbaar was uit de itioeijelijk-
heden, die wij op onze reis ondervonden hadden,
en dat wi j , lang voor daarin enige verandering
van gewigt konde gekoomen zijn, in de nood-
zaaklijkheid zouden wezen onzen togt te vervorderen.
Wij wierden hier door den Major in de
reden gevallen, die aanmerkte dat wij nog niet
wisten wat zij in ftaat waren te doen, dat het ten
minften zijne zaak niet was om de moeijelijkheid
gade te flaan, die ’er was om in onze behoeften te
voorzien, maar enkel te verneemen welke de ar-
rijkelen waren, die wij nodig hadden en welk de
langfte tijd ware, dien wij hem konden vergunnen
om die te bezorgen. Na dat wij hem onze dankbaarheid
voor zijne verplichtende genegenheid betuigd
hadden, ' gaven wij hem eene lijst over van
de fcheeps-behoeften, het aantal vee en de hoeveelheid
meel, welke wij last hadden te koopen,
en zeide hem dat wij meenden den vijfden Junij
onze reis te vervolgen.
Ons gefprek viel daarna op verfchillende onderwerpen
, en men zal natuurlijk onderftellen dat
on