
 
		iflen  touw,  uitgezonderd  in  eene  kleine  bogt  teil  
 Oosten  van  de Zuidlijke punt,  daar  wij regelmaa-  
 tig  op  vijftig en  agt  en  vijftig vademen  grond  peil*  
 den  van  fijn  zand.  Voor wij  tot  de Westlijke di-  
 ftriéten  overgaan,  zal  het  misfchien  nodig  zijn  
 aantemerken  dat  de  geheele  Oost-zijde  van  het  
 eiland  van  het  Noordlijk  tot  het  Zuidlijk  eind*  
 geene  de  minfte  haven  of  dekking  voor  fchepen  
 oplevert. 
 De  Zuid-Westlijke  deelen  van  Akona  zijn  in  
 denzelfden  ftaat  als  het  aangrenzend  diftriét  van  
 Kaoo;  maar  verder  Noordwaarts  is  het  land met  
 groote  moeite  bebouwd  geworden  en  zeer  volk*  
 rijk. 
 ïn  dit  gedeelte  van  het  eiland  ligt  de  Karaka*  
 kooa~ B a a i,  die  reeds  befchreven  is.  .  Langs  de  
 kust  ziet  men  niets  dan  groote  klompen  Hakken  
 en  Hukken  van  zwarte  verfchroeide  rotfen,  agter  
 welke  de  grond  omtrent  derdehalve  mijl  zagtlijk  
 oprijst  en  voorheen  met  losfe  gebrande  fteenen  
 fchijnt  bedekt  geweest  te  zijn.  De inboorlingen  
 hebben  de  moeite  genoomen  die  wegteneemen,  
 dikwijls  tor,  de  diepte  van  drie  voeten  en meer  
 welke  arbeid,  hoe  groot  ook,  door  de  vrugt*  
 baarheid  van  den  grond  rijklijk  vergoed  wordt.  
 Hier  teel en  zij,  in  eene  rijke  aschachtige aarde,  
 zoete aardappelen  o f patatten  en  de  papier - moer-  
 'bezienboom.  De  velden  zijn  omheind met  fteenen  
 affchutzels  en  zijn  doorfneden  met boschjens 
 Vèn  kokos -nootenboomen.  Op  den  rijzendert  
 -grond agter  deeze  ftaan  de brood - vrugt - boomen ,  
 die  allerweelderigst  bloeijen. 
 Koaara  ftrekt  van  de  Westlijkfte punt  tot  het  
 noordlijk  eind  van  het  «iland;  de  geheele  kuSt  
 tusfchen  beiden  vormt  eene  uicgeftrëkte  baai,  
 Toe-yah-yah  genaamd,  die  ten  Noorden  door  
 ‘twee  zeer  hooge bergen wordt  begrensd.  In het  
 ‘diepst  van  deeze  baai  is  een  onzuivere  kotaalachtige  
 gtond,  die  zig meer dan eene Engelfché mijl  
 van  het  ftrand  uitftrekt*  buiten  welken  men  re-  
 •gelmaatig  grond  peilt  op  twintig  vademen  mét  
 een en  goeden  anker-grond.  Het  land  fcheen,  
 zoo  verre  hét  oog  reiken  kon,  vrügtbaar  en wel  
 bewoond,  zijndé  dén  grond naar  allen  fchijn  van  
 denzelfden  aart  als  die  in  het  diftriét  van  Kaoo;  
 maar daar  is  geert  zoet water  te  krijgen. 
 Tot  hier  toe  heb  ik  mij  tot  de  kusten  van  dit"  
 leiland en  het  aangrenzend land bepaald ,  omdat ik  
 'alleen  mét  dat gedeelte  bekend was volgens eigeft  
 waafrteemingèn.  Het  eénigst verflag,  dat ik  vart  
 de binnendeelen kart  geeven,  is volgens  de berichten, 
   welke  ik  bekwam  van  een  gezelfchap,  dat  
 den  zes  en  twintigften January  in  den  agteirmidddg  
 vertrok  óm  éenen  tögc  binnenè  lands  te  dóen*  
 ïnet  voorneemen  oin  zoo  verré  door  té  dringen  
 als  doenlijk  zoude  zijn*  en  voornaamelijk  om*  
 zoo mogelijk,  de  fnéeuw * bergen  te bereiken*  
 Twee  inboorlingen  medegenoomen  hebbende  
 XI I .   D a t t .   b  óm