V IL
AïDÏÏKL.
UI.
Hoofd*
stuk.
Boom-
Var ent
X V .
Polypo-
dttttn vul-
gare.
Eurojifrh.
Bladen gelyken naar die van het Ceterach ©£
Miltkruid, zynde in de tweeeerftea glad, ia
het derde ruig. De drie eerften zyn hangen,
de Gewasfen, waar van alleenlyk het tweede
den bynaarn voert. Het laatfte is op Jamaika,
in ’t byzonder waargenomen.
( 15 ) Boom • Varen met Vindeelige B la d en ^
Vinuen langwerpig , eenigermaate getand
en ftomp.
Door geheef Europa groeit dit Kruidje, dat
eigentlyk den naam aan dit Geflagt gegeven
heeft, alzo de Bladen naar die Dieren, welke
veele. Pooten hebben, gelyken. De Ouden
leidden de benaaming af, van de Mosachtige*
Vezelen , die ’er aan de Wortels zyn, Des
Franfche naam Polipode- is, zo wel als de En-.
gelfche, van den Latynfchen o f Griekfchen
Polypodium, ontleend. In ’t Hoogduitfeh noemt
men het Engelfusz, en Suiz- Paren, waarvan
onze bqnaa.ming, Engelzoet, fch.ynt afkomftig
te
O s ) Polypodium Frood. pinnatifidis Pinnis, oblongis
fubferratis obtufis; Radice fiiuamata. Sp. Plant. N. J13,
Gouan Momp. 537. Gort. Belg. II. p. 279. Polypod»
fronde pinnat& &c, R. Lugdb. 499. H. Ciiff. 4?5. p/.
Suste. 845, 944. Dalib, Par, 311.^ Mat. Med. 485. p0.
iypod. vulgare. C. B. Pin. 359. Pi.UM. pil. 27. T. A. f.
* ' Poiypodium ma. jus et minus. Dod, Pompt. 464. Tournf*
Inft. 540. T. 316. Hall. Eelv. inchoat, 111. p. i i .G leich*
Qbs. Migrosc. Tab. 3,
te zyn. Gemeenlyk heeten wy het Boom - Fa* v il.
ren, of Eiken' Varen, als veel voorkomende Afdeëï,/
op de Eikenboomen. Het groeit by ons, aan Hoofo-
Wallen, Wegen en in de Bosfchen, op oudeST^ ^
Wilgen , als ook aan de Wortels der Eiken, paren.
In Sweeden is het gemeen in de Spleeten der
Rotfen ; weshalve men het aldaar Stenfóta
noemt. In Switzerland komt het ook meer
aan oude Muuren en Rotsfteenen, dan in de
Spleeten der Boomen , voor, zo H a l l er
aantekent.
De Ouden hebben reeds eene purgeerende
kragt aan de Wortels van dit Boom-Varen
toegefchreeven, en het moest juist op Eiken-
hoornen gegroeid zyn : weshalve het nog heden
in de Winkels berust, onder den naam
van Polypodium Quercinum. Sommige laateren
ondertusfehen , bedenkende , dat de farnen-
trekkende Sappen dermaate heerfchen in het
Eiken-Hout, hebben aan deze eigenfehap
der Wortelen begonnen te twyfelen , en anderen
, die op zig zelf alleen in Afkookzel
gebruikende , bevondenze, in dat opzigt,
byna kragteloos, Ondertusfehen kan men
niet ontkennen, dat ’er eene verzagtende,
openende en oplosfende hoedanigheid in plaats
heeft; des de Wortels pok m Borstdranken,
in zodanigen als tegen Leverkwaalen dienen ,
en in de Jicht, aangepreezen worden. Maar,
zq veel van dezelven te verwagten, dat men-
K 5 ze