D e gemeene mam van die Gewas is , we-?
gens de T ongachtige figuur der Bladen, Herts*
Tonge , in ’t Latyn Lingua Cervina, in ’t
Franfch Langue de Cerf; als naar de T ong van
'een Hert gelyk en de, en dat dezelven , op
7,yde , niet ingefneeden zyn , onderfcheidt
'hetzelve van ’t Ceterach gemeenlyk Asplenium
genaamd, ’t welke Braks zal volgen. Phyllitis,
als uit enkele Bladen beflaande , wordt het
ook wel in ’t Griekfch geh eten , en het kom t,
onder dien naam, by voornaame Kruidkunde
gen v o or: terwyl eenige dezelven famenknoo,-
pen (*) , voegende ’er fomtyds dien by van
Scolopendtia o f Scolopendrium ( f ) , met welken
het ook alleen fomtyds , doch verkeerdelyk a
zo L o b e l aanmerkt, bedoeld wordt.
D e groeiplaats is , door geheel Europa ,
zeer verfchillende. C a m e r a r i u s zegt \
dat het op belommerde en donkere plaatfen
der Tuinen uitfehiet, By ons laat het zig
VII- £jFDES1'’
lil-
Hoofdstuk*
Miltkruid.
in
Kruidb. 763. Lingua Cervina. T ournf, Inft. i 5^4. T,
319, 320. (3. Phyll. crispa* J, B. Hifi. 111. p. 757.
phyll. f. Ling. Cervina maxima, undulato folio. Pluk.
Fhijt. T* 248. f* i. L Lieg- Cervina med, folio in acn-s
leum. Moris. S, 14* T. 1. f- 9- *. Dng. Cervina multi-
fido folio. C. B. Fin. 353. Phyll. f. Lingua Cerv. crispa,
folio multifido , ramofa.:,PLUK. Phijt. T- 248. f. 2.
Lingua Cervina Phyllitis. Blackw.!/At£. T. 138*
CD Zie de fraaije Afbeeldingen, onder den naam van
Lingua Cervina, Scolopendre , Hirfch -Tung, Weinm.
Kruidb. Tab, 667, 668.
in de Kruidhoven voortplanten en blyft ’s W in ». v H.
ters oyer. In Provence groeit h et, volgens
G e k a r d , aan de kanten van befchaduwde^ooFD-
Beeken. S c o p o l i g e tu ig t, dat het veel MMruidt
voorkomt in Bosfchen van een Steeuachtigen
Grond (*). In de G ebergten van O oB enryk,
omftreeks W een en , groeit het in d eSp leeten
van Rotfen zegt J a c q u i n , D e Heer de
G o r t e r hjeeft het in Rusland niet gevon den.
In Sweeden is het ook gantfeh niet g e m
een , en by, ons komt het maar op w einige
plaatfen , aan oude vogtige Muuren van W aterputten
, te U trecht en eld ers, voor. D oor
geheel Engeland , in teg en d eel, vindt men
het dikwils op allerley vogtige Steenachtige
plaatfen, aan R o tfen , M uuren, enz. Ook is
\ een gemeen Kruid in de E lfa z, op lommer»
ryke Bergen. In Sw itzerland, zegt H a l l
e r , dat het overal te vinden zy in het hangen
der Gebergten , beminnende de fieuven
p f kloven der R otfen.
Ook is dit Kruid aanmerkelyke veranderin- Verfcheï»
gen onderhevig, P e gew oonde geflalte b e -denheden'
Baat in Bladen , byna van gelyke breedte ,
langzaam toeloopende naar een B om p eP u n t,
en dus T on gach tig, aan een korten, ronden,
ruigen Steel aanmerkelyk uitgefneeden en dus
aldaar eenigermaate g e - o o r d ; Lederachtig
. taay
CO In fylvis asperioribus freguens. Flor. Carn. p, 171.