VII. „ Viiiblaadje, bedekken, ryp zynde, het g6*
„ heele Plantje, als in het Plak-Varen-” Dé
Hoofd- Afbeelding van P Lijke net drukt zeer fraay
STÜK‘ de Geftalte der Bladen uit.
XLI. (41) Boom-Varen met drievoudig Loof', de
Polypo- Blaadjes dubbeld gevind, aan den Voet
cutariiÈn. . gefnipperd , fiomp Zaagtandig fpits in ge*
bladigVel' fneeden, de onderften bultiger.
Ik kan , om de waarheid te zeggen, geen
de minfte driebladigheid befpeuren in de aan*
gehaalde Afbeeldingen van P l u k e n e t : waar
van het Loof evenwel taamelyk naar dat der
Dolle Kervel gelykt. ’ t Geen Browne be-
fchryft, hadt het Loof driebladig, met de Bladen
diep verdeeld, de Kwabben langwerpig,
eenigermaate Kwabbig gekarteld. Dit was
op ’t Eiland Jamaika gevonden.
^ (42) Boom'Varen dat geftengd is , met het
Spinulo- * Loof gefteeld, Vinswys’ driedeeligj, aan de
^Stekel- typen tweedeelig met Doorntjes. . ■
bladig. 2 Hier
(ai) Polypodium Frónd. ternatis ; Foliolis bipinnatis
Bafi laciniatis, obtufe incifo - ferratis acuminatis ; infimis
gibbofioribus. Sp. Plant. N. 35. Polyp. minus triphyl-
lum. Brown. ffam. 97. Filix pumila paluftris Virginia*
na. P luk. Alm. 151. T. 384. f. x* Filix Virg. non Ram.
fol. planis. Pluk. ibid. f. 2.
(42.) Polypodium Caulescens, Frond. petiolatis pinna*
tifido-trifidis; apice bifida fpinofat Burm. Fl. Ind, p»
*33- T. 67. f. 1.
Mier fchynt alszins dat aartige Javaanfche
Boom‘ Varen te behooren , ’t welk de Hoog- lik
leeraar N. L B d rmann o s zo fraay in
bedding heeft doen brengen. Het heeft de
Bladen, zo zyn Ed. aanmerkt, op verfcheide
manieren gefnipperd , met Doorntjes aan de
Tippen.
(43) Boom - Varen dat geftengd is , met de XLlir.
Bladen Straalswyze vergaard, de Vinblaad- dimnpT,
ies Liniaal, aan den Voet famengegroeid. datum.
J 0 Voet.
. . . t7 . achtig.
Dit behoort ook tot de Boom - Varens,wier
Bladen eenvoudig gevind zyn; hoewel ver-
fcheidene detóelven, by elkander op den top
v an’t Stengetje Straalswyze vergaard, als de
figuur van een Vpgelppot vormen; weshalve
de Heer T h u n b e r g , thans Xruidleeraar te
Üpfal , die dit Gewas in Japan heeft gevonden,,
daar aan den bynaam van Voetachtig gaf. Geene*
Soort, naamelyk , noch onder die van L 1 n-
xv A\ o s , noch van Burm ANNua, kwam zyn
Ed. volftrekt daar mede overeenkomftig voor.
Men kan evenwel niet ontkennen, dat de Bladen
op zig zelf veel naar die van de volgende
gelykeö. In myne Exemplaaren zyn ’er zes
en vier b.y elkander op den top van ’t Stenge-
tje, dat omtrent,een half Voet hoogte heeft.
( 44;
(43) Polypodium Caulescens, Frondibus Radiatim cohgeftis;
Pinnulis Linearibus, ad Balmconnatis.iK/«,