V A N
IX.
'A fdeel.
'lVi
Hoofd-
STUK.
-Schurftmos.
496 B l I C H I Y Y M l e
Oppervlakte der Meelknopjês, die in dit Geflage
een verfchillende gedaante hebben, verfpreid.
Sommigen zyn Kogelrond, anderen Eyrond,
.anderen Testikel-, eenigen Knodsachtig óf
Knoopig of naar de Pennen van Zee-Appels
gelykende. De Bakjes zyn ook verfchillende,
Kogelrond , Pieramidaal , langwerpig en fom*
tyds getakt, in wier Holligheid de Meelknop*
jes doorgaans in een Lymerige Stof zitten,
In eenigen voor ’t bloote Oog door drukking
zigtbaar, in anderen niet dan met behulp van
*t Mikroskoop , fomtyds enkeld , dikwils op
ryè'n geplaatst, zo M i chs l iu s aanmerkt.
"De Zaa-
êen.
De Zaadjes, zegt die Autheur, komen onder
elkander famengcvoegd, fomtyds Draadswyze,
fomtyds Troswyze voor. Men vindtze nu
eens in de Bloemdraagendè Plantjes , nu eens
ih die geen Bloem hebben , en wel op. byzón*
dere plaatfen of over de geheeie Oppervlakte,
Hy erkent, nogthans, dat men weinige Soorten
in dit ópzigt volkomen bevindt; naamelyk
zodanig, dat men ’er de Bloemen en Zaadjes,
'beiden, in kan befpeuren. Dit heeft den
grootèn H a l l er ze beiden byna onder el.
kander dcën verwarren. Zie hier wat Dil>
LENius daar van zegt.
; ,; De L i è h e n is by my een Soort van Mos,
,, dat een volmaakter Vrugtmaaking heeft,
e, naamelyk zo wel Bloem- als Zaaddraagende
„ is : welks bloeijende Hoofdjes, van ver-
„ fchei’
ï) R M o s s e n . 49?
”, fcheiderley figuur , door de rypheid veele IX.
„ eenbladige Blommetjes , op Verfcheide wy- Afdeeï.,
„ zen verdeeld , uitgeeven , die Meel flor- Hoorn»
„ ten , door ’c Vergrootglas gezien Kogel*
Schurft»
L rond , dat met dunne Draadjes doorweven ««w,
L is. De Zaaden komen voort in andere
j„ byzondere gaapende Doosjes, ongedeeld
„ op de vlakte van het Loof, fomtyds in de
L zelfde , fomtyds in verfchillende Plantjes ,
„ van die Soort, zynde klein en platachtig
„rond. Behalve die bloeijende Hoofdjes,
„ worden in de Gefternde Soorten Navelach-
„ tige waargenomen, zonder Bloem of Zaad,
„ welk alleen voorkomt in de Plantjes die
„ geen Bloem draagen. Van beiderley llag
„ zyn de Steeltjes doorgaans naakt, zonder
„ Scheedachtig bekleedzel.”
Hier zou men, volgens hem, kunnen by-
voegen, dat de Bladen minder doorfchynende
zyn, van eene Kruidige zelfftandigheid en onbepaalde
figuur , zig breed l^ngs den Grond
uitbreidende en veel Worteltjes van agteren
;uitgeevende. Ha l l ë r merkt aan, dat de
; Lichens, in ’t algemeen , geen eigentlyke Bladeren
hebben, alzo het Loof uit Blaasjes be-
5 Haat, zynde doorgaans als uitgebreide Korden,
j droog en broofch of Lederachtig taay; gelyk
j zy door de Vogtigheid Lymerig worden. Men
vindt ’er ook die niet als Korften, maar Draad»
en Vezelachtig z yn, doch van dergelyke na~
I i De
Het
Loof.
:-%ïï
jjF
11 •FvS I