X. Als eene derde Verfcheidenheid, 3. tekent
AïDfcet» gecjagte Hoogleeraar aan , een ongedeelde ,
Hooïd- die klein en glad, rond en wit is,in de Wan-
STUK' • dellaanen by Harderwyk gevonden : 4. Een
denheden-Klootronde met een taaije Kaftanjekleurige
Bast: 5. Een kleine veelvoudige Klootronde:
6. Een dergelyke Eyronde: 7* Een zwarte
half Klootronde , die naar een Kelk gelykt.
Deeze is, doorDonoNéus , onder den naam
van platronde of halfronde afgebeeld, en komt,
volgens C omb i k l ïn, voor, in Zandige Moeshoven
en Weidlanden; 8. Een kleine, die naar
een Krygs - Mortier gelykt: 9. Een langwerpige
wederzyds naar binnen uitgerand ; die
bruin van Kleur is, met den Voet Klootrond:
10. Een bleeke gladde Klootronde. n . Een
groote Kegelvormige met een Hoedje, doorgaans
twee by elkander. Alle deeze zyn door
den grooten Bo e r h a a v e als inlandfe gemerkt,
en zy komen , volgens den Heer d s
G o r t e r , altemaal, in Vriesland, op de K!ey
en in de Wouden, in Weidlanden en Bosfchen
Om niet wydloopiger te zyn, wil ik geens-
GeÜ zins treeden in de befchouwing der Verfchei-
denheden van Boviden, welken door den Heer
G l e d i t s c h in Duitfchiand zyn waargenomen
, byna eens zo veel beloopende ; noch
o o k van die, welken de vermaarde Ha l l e r
in de Switzerfchen opmerkte, dezelven hoofdzaazaakelyk
in Ruuwe cn Gladde ondwfcheiden-
de; maar zal alleen deszelfs befchryving van
dit Gewas,'in ’t algemeen, aanhaalën. ,, HetgTUK
, is, zegt h y , een Zak, met drié Rokken , smf-
,, welke men doorgaans van elkander fchei-*1™***
„ den kan. Onder de Opperhuid zit een witte
,, Eeltige en daar binnen een andere, die het
9, Merg bekleedt, dat in de jongheid geelach-
„ tig is en digt, vervolgens zig in Plaatjes
fcheidt, Celletjes maakende, die een don-'-
,, ker groen Poeijer bevatten , hetwelk de
„ Bovift, door een opgebarden Gat in ’ t bo*
„ venfte gedeelte , eindelyk uitwerpt. Dit
„ Poeijer bedaat uit ronde Deeltjes, meteen
„ fpits Staartje. De figuur van het Gewas is
” fomtyds ronder, fomtyds platter; fomtyds
,, van onderen dunhër en Peel achtig, fomtyds
aanmerkelyk gedeeld , fomtyds gantfch
„ ongedeeld. De Bad is dikwils geheel glad,
,, dikwils met veelerley Vlakken, Knobbels,
ï Wratten , Puntjes, die tegen de rypwording
afvallen, voorzien. De natuurlyke Kleur
” is witachtig of Afchgraauw en Loodkleurig;
doch ook geel, ja zelfs Oranje met rood ,
„ en bruinrood.
Het Poeijer van Bovist bruifcht noch mes
Loogzout, noch met Zuur, noch maakt de
”, Vioolen - Syroop groen. Het Aftrekzel ,
” met heet Water , is bitter. De Ouden ge-
” bruikten dat Poeijer tot BloeddempiDg niet
” Vv 3 » al-
11. Daal*. X1Y. Stuk,