IX»
AïDEEt.
IV.
Hoofdstuk,*
1.
ititfcia
CryjlaiU'
na.
Kryftallyne.
II.
JAïnïma.
Aller*
kleinfte.
III.
Glaitca.
Zeegroene.
IV.
Fluitans.
Vlottende,
V.
2Vatans.
Zwemmende.
De volgende Soorten zyo daar van voorgekomen.
( i) Riccia met het Loof in de Oppervlakte ge*
tepeld.
(ji) Riccia met het Loof glad , iweedeelig, fplts,
(3 ) Riccia met het Loof glad, gefleufd, twee•
kwabbig, fiomp.
(4) Riccia met het Loof gegaffeld, Draadachtig
Liniaal.
( 5 ) Riccia met het Loof Hartvormig kant-
haairig. Al-
(1) Riccia Frond, fuperficie Papillofis. Syfi. Nat. V?g.
iaII- Gen. 1200. &p. I. Ft. Snee. 935, 1055. Riccia
minima et minor pinguis. Mich» Gen. 107. T. 57. f. 2,
3. Hep. Paluftris Lobis inflatis. Vaill. Par. 98. T- 19.
f. 2. Lichen Pal. Rutse folio. Dil l . Mute. 535. T. 78.
f. 12.
(2) Riccia Frond, glabris bipart. acutis. Fl. Snee. 934t
1054. Riccia minima nitida. Mich. f. 6. Lichen omnium
minimus. Dat. f* ti.
(3) Riccia Frond, glabr. Canal. &c Riccia minima
pinguis. AS. Stohh. 1769. p. 248. Mich. f. 4. Lichen minimus
&c. Dili., f. 10. Hep. Paluftris bifurca. Vaill.
Par. 98. T. 19. f* U
( 4) Riccia Frond, dichotomis Lineari - Filiformibus.
FL Suec. II N. 1056. Lichenaftrum Aq fluitans &c.
D i l l . Muse. 213. T. 74. f- 47. Hepatica Pal. dichoto-
ma. V a i l l . Far-. 98« T. io- f. 3.
(59 Riccia Frond, obcordatis Ciliatis. Lichen parvus
Vernus, Cordifotmis &c- D i l l . Muse. 536. T. 78- f. i8*
Raj. Angl. 116. Lens Paluftris Roris Solis foliis Corda-
tis. Pet. Mus, 652.
Alle deeze zyn kleine Plantjes, het grootfte IX.
naauwlyks als een Duim of Vinger - N agel,
veel naar het Schurftmos gelykende, is zoda-JSooïD-
nig, dat H a l l e r ze naauwlyks daar van af- R i ( c ia t
fcheidbaar oordeelde. Verfcheide Soorten ,
daar van , kwamen hem in Switzerland voor.
Allen vallen zy op vogtige plaatfen in ons
Wereldsdeel, en de laatften groeijen zelfs in
5t Water. Het Vlottende is in Vriesland,
door M ee SE , waargenomen , die fer hooit
Vrugtmaakingen in ontdekt heeft. Men vindt
het in Slooten, Vyvers, by eropjes dryvende
of ook aan het Kroos zittende. Het laatfte is
in Staande Wateren van Engeland, als, ook
in Duitfchland volgens den Heer Schmiedel,
gevonden; het Zeegroene op Zandige plaatfen
in Svveeden. Zy onderfcheiden z ig , in ’c
algemeen, door eene Roosachtige figuur; de-
wyl de Blaadjes uit een middelpunt fpreiden;
dat echter geen plaats heeft in de twee laatften.
A n t h ö c e r o s , Hoornbloem.
De Mannelyke Teeldeelen zyn een onge-
fteelde , Cylindrifche, onverdeelde Kelk, met
een Elsvormig, zeer lang, tweekleppig Meel-
knopje: de Vrouwelyke een zesdeelige Kelk
met drie Zaadjes, in dit Geflagt, dat wegens
de Hoornachtigheid der zogenaamde Bloemen
is