X. (5) Kampernoelie, gefieeld is; het Hoedje
AïMEt. yerhevenrond; de Plaatjes aan den Voet
Hoorn- [pits getand hebbende.
SXUK.
JjLitnt In de Bosfchen van Sweeden komt zodani-
dentatus. Paddeftoel voor, die een geel Hoedje heeft,
Getaade‘tJfopswys’ groeijende. Zy ziet van boven Ly-
merig glad en fchynt vry veel met een derge-
lyke^ in andere deelen van Europa waargenomen,
die ook Goudgeel en groen valt, te
ftrooken. ,
VI. (6) Kampernoelie, die gefteeldis; het Hoedje
Deliciofus. Teeekood hebbende; met geelachtig Sap.
Lekkere. 6
V I I . (7) Kampernoelie, die gejïeeld is, meteen
laftipMs. Mdkgeevend Hoedje, Vleefchkkurig;
geSende. rosfe Plaatjes en een langen bleekrooden
Steel.
Deeze
(5 ) Agaric*! Stipit- Pileo convexo &c. Agaric. Caules-
cens Pileo flavo &c. FI. Suet.' 1048, 1206. Amanita
flavus viscidus Hleo conico. Hall. Hetv. inch. HI. p.
I69? SCHÆFÏ- T- 2. f. 4 » 9»
C6) Agaric** Stipit. Pileo Teftaceo, Succo lutescente:
Ft. Suet. Il- N. 1211. Fungus perniciofus, Lateritio colore
varians &c. Mich- Gm. *41. Amanita fulvus Lade
Croceo. Ha l l . Httv. inchoat. p. 168. G led. p. 101.
Çm) égarions Stipit- Pileo piano Carneo Laftescente
&c. Ft. Lapp. 484. Fungus Laaescens prægnantisfimus.
V axll. Par. P- 61. N. 9» 10. Schæff. T, i i , 12. Scop.
Corn. p. 35. Sterb. N. 41* T* 6- C‘
Deeze twee, door Ha l l er tot ééne Soort 3T.
t'huis gebragt, groeijen met haare Verfchei* u. ‘
denheden, die aanmerkelyk in Kleur verfchil-.^“0ÏD‘
len, op verfcheide plaatfen van Duitfchland, Kamper«
alwaar men ’er den naam van Reitsker of Rait-noeli e*
fche aaa geeft. Zy zyn vol van een Melkachtig
Sap, dat Saffraankleurig is en zeer fcherp
van Smaak; weshalve zy ook van fommigen
geteld waren onder de fchadelyke Kampernoelies.
Op een taamelyk langen dikken Steel
hebben zy een rond Hoedje, met den rand
wat inwaards omgekromd , welks Kleur van
boven meer of min Tegelrood is, dat is,gelyk
de Kleur der Dakpannen of gebakken Steenen;
doch ook wel wat naar ’c geele of bruine trekt,
fomtyds met groene o f geele ftreepen ; van
twee tot zes Duimen breed. Van onderen
zyn de Plaatjes, die Melk Horten, bleekrood,
geel of Afchgraauw, wordende, door veroudering
verdroogende , groen. Volgens Sc o»
pol i is dit een onfchadelyke, fmaakelyke,
ja regt lekkere Kampernoelie, welke in Kar*
niolie,Karinthie, Tirol en aangrenzendeLand-
fchappen,met veel vlytüopgezogt wordt, om
tot Spyze te gebruiken. Dit beveiligt het
verfchil der Paddeftoelen naar den Landaart.
Hier te Lande is deeze, met het geele Sap,
niet bekentf. S t e r b k e k fpreekt <-an een
Roode Wollige of boB'.e gehaairde, in ’tlicog*
duitfch Rirfchling genaamd, dat isHerts-Kamper