B i K i u Y v m e v a n
X.
AïBEBL.
III.
Hoojd»
STUK.
111.
Peziza
Cornucopïoides.
Hoornaclitige*
(3) Bekerzwam, die Trechterachtig is, van
hoven gaapend, uit gehoekt , geflippeld.
In Vrankryfc niet alleen, maar ookinDuitfch-
land, in Switzerland, ja in Noorwegen zelfs,
komt deeze , hoewel zeldzaam , voor. Zy
groeit tropswyze, en maakt als een Tips van
groote Trechterachtige Bloemen , gelyk die
der Bignonia, by voorbeeld, uit; welke doorgaans
wat krom ftaan» zo dat zy elk op zig
zelve naar een Overvloeds - Hoorn gelyken,
waar van de bynaam. In de Bosfchen der
lïooge Gebergten van het Thuringer Woud,
is zy niet ongemeen. Zy verfchilt, doordien
de rand fomtyds omgekruld is, fomtyds als af-
gefueeden , fomtyds in Slippen verdeeld, als
die van veele Trechterachtige Bloemen. De
Kleur is van buiten doorgaans bruingeel, van
binnen donkerrood of zwartachtig, gelyk
VAiLLANTdit ook van buiten opmerkte(*J »
die ze in 't Bosfchagie der Parken van Ver-
failles en Marly, omtrent het midden van Augustus,
van twee tot vier Duimen hoog vondt.
Hier
(3) Peziza Infundibulifonnis, Disco patente fimmto,
punctato. Elvela Infundibuliformis &s. Goett. Dalib,
«ts. Fungoides nigricans naajus ; Cornucopiae forma.
V a il l . jP«r. T. 13. f. £. 3. Peziza Mensbranacea Tu-
bse fimilis. Ha l l . Helv. inchoat. III. p. is8. Elvela pe-
tiol. Corpore excavato, Infundibuliformis. Gled. p. 41,
Gomr. Narv. N. 743. Schjeff. T. 165, 166.
C5) Brun d’abotd, puis apjcés noir cendré en deljors.
e- 52'
d e P a d d e s t o e l e n CSS
Hier zal die fraaije Ceylonfche behooren, we!-Ar^ w
ke de Edele Heer Chr. P. Me i j e r , keu-
rig Verzamelaar van uitgezogte Naturahën 9 STUK.
onlangs uit Oostindie, onder verfcheide ande- Ceyion*
re Zwammen ontvangen , en my ter Al beel- Pl. cv.
ding gunftig medegedeeld heeft: zie Fig. 4, Tig, ^
op Plaat CV. Want, fchoon dezelve geenszins
Vliezig is, maar eene vaste zelfftandigheid
heeft, toont de Geftalte genoegzaam, dat zy
hier t’huis te brengen zy en als een middelflag
uitmaake tusfchen deeze en de volgende, die
beiden gefteeld zyn in dit Geflagt. Dat zy
tropswyze groeijen blykt aan den Voet; de
Geftalte uit de Afbeelding, zo wel als de dikte
van den Rand, die ftomp is en rond, eeniger-
maate uitgehoekt ©f als ingefneeden. De hoogte
is omtrent vier Rynlandfche Duimen boven
het Voetftuk, dat voor Wortel fchynt te ver-
ftrekken. Zy heeft den Steel of Stam, tot
omtrent een Duim beneden den Rand, zeer
glad zvrartachtig bruin , even als of zy gevernist
ware, en zodanig is ook de binnenholte
, meer dan een Duim diep, voor een
groot gedeelte. In ’t overige heeft de ge-
heele Top eene geelachtig witte Kleur en is
van onderen vol uitermaate kleine,naauwlyks
met het bloote Oog zigtbaare Gaatjes; welke
haar veeleer tot de Boleti zouden betrekken,
indien niet de Trechter- of Trompetachtige
Geftalte haar hier t’huis bragt.
(4) Be