348 D e E i g e n s c h a p p e n
IX. de Keerkringen groeijen, vervolgt hy , zeer
i; ' fraaije Heefterachtige Soorten, naar de Varens
üooed« zweemende; waar van veelen nog niet ontdekt
zyn. Zelf bezat hy vyfhonderd verfchillende
Soorten ; buiten en behalve de Verfcheiden-
heden , en toegang hebbende tot de drooge
Kruid-Verzamelingen van B ob a r t , She^
r a rd en dü B o i s , vondt hy zig in ftaat
tot de onderneeming en uitvoering van zyn on-
vergelykelyke Werk over de Mosfen; ’t welk
nog heden tot een grondftag van derzelver
befchryving dienen mo e t i n welks Voorre*
de hy dit verhaalt (*),
Vevdee- De vermaarde T o ü rn e f o r t , van deei*
linS' gentlyke Voortteeling der Mosfen onbewust ,
• en meenende dit zy wel Zaad maar geen Bloemen
hadden, verdeelde z e , eenigszins naar de
gedaante, in drie Rangen. Hy hadt ’er Haair*
achtige, Gefchubde, en met Bladen van Varkensgras,
Vlafch- en Penningkruid, enz. ( f ) . Ray
onderfcheidde de eigentlykc Mosfen in Groo-
tere en Kleinere, ea deeze laatfte in Schubbige
Gebladerde, welke laatften, wederom, naar dat
zy gefteelde o f’ongedeelde Hoofdjes hadden
en naar de fchikking van het Loof, door hem
gefmaldeeld werden (-{-). D i l l e n i u s ,
daar
(•*) Dillenii Hifi. Muscorum. Oxon. 1741. Quarto.
(J) Tournf. In ft. Bei Merbarice. Paris 1700. p. 550.
(4) Raj. Meih, Plant• entend, & aucla, Lood, 1703- p.,7.
H O H I
» E R M o s s É af. 349
daar onder ook deConfèrva, Lichen én anderen . $8
betrekkende, maakte eene geheel verfchillen' 1. ***
de hoofd - verdeeling van dit ftag van Plantge-
wasleri.: : i,.:- yj ; Mpöbftl n-nmact
Deeze Autheur had&»de Mosfen eerst g e h o u * Vrugt^
dén voor Planten geheel zonder Zaad, en, in -
plaats van Bloemen , zekere Hoofdjes voort* Dillk'
brengende met.Stuifmeel , waar door de enden
der Blaadjes bevrugt en tot Voortteeling bekwaam
gemaakt zouden worden (*_). Naderhand
fcheen hy , in verfcheide Soorten,
Vrouwelyke Zaadhuisjes te erkennen ; hoewel
hy meende, dat de meeften maar Spruitjes
hadden in de Oxels der Bladen, met die Bolletjes
, welke dus in fommige Bolplanten ver-
fchynen , overeenkomftig. Eigentlyke Zaa-
den, zegt hy, ontbreeken ’er aan ( f ). M i ch
e l 1 us waande, in de Sterretjes der Mós-
fen, zo wel de. Vrouwelyke als de Mannelyke
deelen van. Vrugtmaaking ontdekt te hebben ,
en ftelde vast, dat zy in ’t zelfde Plantje, op
de manier der Stfaalbloemen-, by elkander zig
bevonden. Doch zyne verklaaring, door ’t
Mikroskoop geholpen, is duftler en doet weinig
ter zaake,: zo de Heer Haller oordeelt,
die aangaande de Mosfen dus fchryft (.j.).
» Wy
(*) App. Flor, Giesf. p. 77.
f ( f ) Hift. Musc. Intrpd. p. 14.
( 4) Hiß, Stirp, Helv, inchoat. Tom. 111. É ig,