(7) Boom- Varen met Lancetvormige gladde VI!.
ejjrenrandige B la d en , aan de tippen veel- ™ *
dcelig; de V rugtm adkingen verspreidt stu^k°FD"
t/8) Boom- Varen met Lancetvormige gladde^ 'potjjpo-
'gulpsvtys* uit gehoekte Bladen ; die aan
tippen driekwahhïg zyn. jièrGd.efaip-
Dèwyl de Bladen van het Ilertstohg, waar
teiede deeze drie veel overeenkomst hebben ,tum.
ook nu geheel, dan aan de enden verdeeld^*1®*3*1'
Voorkomen; zo is ’t b'egrypeh, dat deeze drie
Soorten elkanderen naverwant kunnen zyn.
De eerfte groeit op de manier van het Euro*
pifche aan Boomen, wier oude Stammen ’er >
ep de Westindifche Eilanden , ibmtyds als
mede bedekt zyn. Z y heeft de Bladen twee
o f drie Voeten lang , anderhalve Vinger op
’ t breedfte , aan ’t end fpits , met ronde,
jfcwarte, poeijerige vlakjes, als Wratten, op
de agterzyde* De Bladen zyn aan de kanten
golfswyze geboogen , doch effenrandig , zo
wel
f7) Pohjpodium Frond. Lnriceolatis glabris integerri-
mis, apice mnltifido; Frucrif. fparfis. Sp» Plant. N- 7.'
Dag; Cervina multïfjdo c^cuminè, laciniata. Pi.um. Fil.
k'15. T. 13.1. PhyiJ. ,iFol. longo, apice palmató. Pet*
Fit. 6. T. 6. f. 11.
C8) Pótypóiiumt Frond* Lahceol. glabris répandó - fi*
ïmatis j apice trilobis. Sp. Plant. N. 8. Jüngua Cerv.
ïinuofa, in fümmit. trifuica. Plum. Fil. 120. T. 138. Po«
iyp.' vnlgarie fumnio trifido. Pet. Fil. 34. T, 15. f. 3.
K %