VII.
ArDEBI«
IV.
Hooîd-
STOB.
1.
I fa ê i e s
Lacuflris.
Poelig.
23a fi k I Ia a i r p l a n t e r
I s o ë t e s. Priemkruid.
Een zeer zonderlinge manier van Vrugt*
maaking heeft dit Geflagt , welke men aller*
billykst tot de Schuilteelinge betrekken kan-,
De eenigfte Soort van ’t zelve ( 1) , die, even
als het Ruiters- én Elskruid, in Poelen onder
Water groeit, beftaat uit taamèlyk dikke fpits
uitloopende Bladen , tropswys* vergaard als de
Aloë planten. Van deeze Bladen bevatten fom-
migen , aan den voet, ieder een Meelknopje,
in een Schubbetje vervat;-anderen r en wel de
buitenfteneen Vrugtbéginzel of tweehokkig
Zaadhuisje. Wanneer ,de Braafem rydt, da®
woelt dezelve zodanig in "dit Kruid, datver-
fcheide Bladen daar van aan de Wal komen
dry ven, en deswegen noemt men het, in Swee-
den , Braafetogras. In Engeland; kwam het in
Poelen, op hooge Gebergten, voor. Onze Rid-,
der heeft eerst regt de’Vrugtmaaking waargo«
nomen , door welke het inzonderheid van het-
Elskruid verfchilt (*X
R E GCO
Ifoetes Lacuftris, Sijft. Nat- Veg. XIII. Gen.
4184. SP* ï. Marfiléa Fol. Subulatis , femi - eylindr. ar«
ticulatis. Fl. Sim. 996. Calamaria fofio longiore et gra-
eiliore. Dill. M u s c . 541. T. 80'. f. 2. Subularia. lacus-
tris f, Calamiftrutn. Heiba Aq. Alpina. Raj. Angl. I. p,
310. T.
CO Zie II. Deels IX. Stuk deeaer Nat* ffijlorie,
jjlada* $q6§
r
REGNUM VEGETABILE.
H E T R Y IC D E R
P L A N T E N .
A G T S T E C L A S S E .
A L G Æ. W I E R E N .