limim a mmm
m.
AïDEF.f,.
IV.
H o o fd -
StUK.
B E S C H R V V I K C V A N
fte, weeke Afchgraanwe Draaden, een Duim
lang aan de Rots gegroeid en zo taay, dat men
ze ’er naauwlyks met de Vingers af kon trek«
ken.
VIII. 0 0 Katoenmos , dat Ilaamg isy Takkig, in
PenicluJm. Penfeehjes uitloopende.
Penieelig.
Billyk kan hier deeze Soopt bygeyqegd
worden , welke Doöor SeppOLi aan Hout
in onderaardfche plaatfen van Karniolie waar«
nam en: deezen bynaam gaf. Volgens zyne
Afbeelding komt hec^ in manier vangröeijing,
dat Katoenmos zeer naby, ’t welk D i l l e -
N i u s , in Engeland, heeft gezien, noemende
hetzelve zeer teder Pluizig en ongemeen fraay
Takkig Katoenmos. Op rottig Hout en Eikenbladen
kwam het witachtig , op rottige
Schoenzoolen bleek geel voor. Het bellend
als uit kleine Penfeehjes , daar op geplakt,
en, in de eerfle opfiag,naar Spinneweb*
ben gelykende. S c o p o l i ,nam, in fommige
Myngangen , een Heeflertje waar, dat aan de
enden dergelyke Haairachtige Penfeehjes
hadt (*)t
II. Poeh
( f j Bysfus CapiUacea , Ramofa, in Pemcillos termi-
iKita. Milu, Bysfus Penicillum- Scoe. de Plant, fubterr.
Disfert. Prag. 1774. p. g-. ï . 2. Bysfus tenerrime "Vilio-
1'a ct elegs ntisfiroe Raniulofa. Dill. Mnsc. 7. T. i< f. IS*
CO Bysfus Pnuiculofa- Ibid. T. 3.
is E M o s s e n .
II. Poeijerige.
379
IX.
Afdeel.
IV.'
(9) Katoenmos, dat Poeijerig is en zwart, Hoofdstuk.
Aan Muuren van Oude Gebouwen,te Wis- Ï L ,
by in Sweeden, kwam dit overvloedig v o o r .fmt4uiJa‘
Het beflaat uit zeer fyne Draadjes met een Oudheids,
zwart Stof gedekt, zo W e i ss by Gottingen
waarnam, alwaar hy het ook op groote Steenen
vondt.
graat/Wf de Rotfen bedekkende. 4 M - x.
(10) Katoenmos , dat Poeijerig i
Saxatitis
Steenig.
Op allerley Steenen, die lang aan de Lugt
zyn bloot gefield geweest, komt deeze Soort
als een Afchgraauw poeijer voor, mooglyk uit
veroudering van de volgende ontflaande.
f 1 1) Katoenmos , dat Poeijerig is en Bloed-
kleurig, op Steenen groeijende.
XT.
ffolithus.
v io ie n -
Een fte e n ig .
C9) Bysfus Pulverulenta ätra. Sp, Pt. N. 6. It. Gotftl,
298. F t . Suec. 1126 , H80. Dil l . p. 9 T. 1. f. 18.
(10) Bysfus Pulver, cinerea R u p e s operiens. Sp. Plant.
N. 7. Ft. Suec. 11. N. 1179.
C O Bysfus Pulver. Sanguinea, Saxis innascens. Sp.
Plaut, N. 8 Gort. Belg. p. 322. FI. Lapp. N, 52$, Fl.
Suec. -1125 » H78. Güett. Stamp, i , p. 3. .R, Lugdb.
520. Bysfus Germ, minima Sax. Aurea Viol® odorem
fpirans. M i c h . 210. T. 89. f. 3 . Joligius f. Lapis Vio-
laceus. ScHWEHCKF. Fosf. 382. Pt. Ifefigoth, p. u ,
289. &c»
■ Oo a *
IL Duel. XIV. Sa^nc.
B i
'l&m I
H U
sg PM
lim
I t o