IX. te van een of twee Duimen , in Regenacbtig
A fdeel. y^eder, fomtyds zo by ons als elders,in Wei»
H o o f d - d e n of ook in Wandel* Laanen, op den Grond
'Tü*' vindt, maakt deeze Soort uit. Zy komt meelt
in de Nazomer voor en verandert, zo dra er
de Zon op fchynt, in eenige bruine Vliesjes.
Men heeft ze voor iets dat uit d^ Lugt gevallen
ware, en wel voor het overblyfzel der
zogenaamde Vallende Sterren, aangezien ; doch
’ t is ontwyfelbaar , dat het een Gewas z y ,
dewyl de allengfe aangroeijing, van een zeer
klein beginzel, is waargenomen. Eenigen
houden het voor een Paddeftoel, anderen voor
Schürftmos. In Lapland groeit het veel by
de Mesthoopen : op Yslaad fchiet het uit
Zand-Aarde en wordt gedroogd gebruikt om
te branden. De Sweeden noemen het 71s>-
venaars Boter en Wolkebreuk, anderen Sterren-
Schot: T o u r n k f o r t , ik weet niet om welke
reden, Nostoch der Frifteerderen. Zou hier
ook niet dat zwartachtige Noftoc van Vail-
LANT behooren,’t welk aan de Bast van Boot
e n groeit , en in Engeland JVitches Butter
geheten wordt, om dat het, in ’t Vuur ge-
fmeeten, een behoedmiddel zou zyn tegen
Hexeryën (*)♦ Onder den naam van Noftoc
Varacelfi heeft de Franfche Akademist, G e o f -
F R O Y 9
( * ) Treme lla A rb o r e a n ig r ic an s , minus pinguis et fu»
gax. Vaxll. p* 144- N. 3. Dux. p. 54- T. 10, f.' 15,
f r o y , daar over gefchreeven en de zelfftan*
digheid Scheidkundig onderzogt. Daar kwam, 1 v.
behalve Water, Olie , Geeft en een Vlugs^ ° ÏD“
Loogzout, een weinig vaft Zout uit. Hy utmos.
merkt aan , dat de Boeren , in Duitfchland ,
het gebruiken om 5t Haair te doen groeijen ;
dat het dienftig zy in Fiftuleuze en Kankreu-
ze Kwaaien; dat zeker Switzer deszclfs Poei-
jer tot eenige Greinen gebruikt hebbe tot Pyn-
ftillinge-en uitwendig in Zweeren: terwyl de
Chymiften ’er den algemeenen Geest in trachten
te vinden , enz, Hier uit blykt, dat het
meer ten dienfte der Kwakzalveren en Land-
looperen, dan tot een weezentlyk Geneesmiddel
ltrekke. M i c h e l i u s , die het Linckia
noemt, meent Zaadjes in deszelfs zelfftandig-
heid ontdekt te: hebben.
(■ 3) Lilmos , dat regtopftaat en vlak is, aan in.
den rand gekruld en een weinig gefnipperd. ulhmaides.
Van fommigen, gelyk V a i l Ba n t , wordCm®c1|,urfl‘
deeze Soort ook voor het Noftoc gehouden ,
waaien)
Tremella erecla plana, margine crisp- lacinulato.
Ft. Snee. 1020, 1x38. Lichenoides peüucidum Endivke
fol. ten. crispis. D i l l . 143. T- 19. f. 31, 32, 34, 35.
I/ichen Terr. Membran. mollior fuscus. Mich. Gen. 26.
T. 38* Lichen Terr. minimus fuscus. V a i l l . Par. T.
21. f. 15. Lichen atro - cseruleus laciniatns et ciliatus.
H a l l . H e lv . in c h o a t. I I L p* 94»
Nn 5