Viii. moeflen die Zee - Ballen hier ook bekend
Afdbei.. ^ün s ten moest hier het Wier groei-
HdöFD- jen met een zodanïgen ruigen Stoel of Wor-
SrV£e te l, als K l e in afbeeldt. Dit verdiende een
Wief. naauwkeurig onderzoek , zö wel als het on-
derfcheid der Vrugtmaakinge , waar in het
Soortelyk verfchil, door L i n n ^eus , is gefield
geworden, die in denjaare 1746,op zyn
Westgothifchen Reistogt, het Zee -Wier *
dat men aldaar Taeng noemt, by Marflrand
zeer overvloedig op ondiepe Gronden vondt
groeijen } en de Vrugtmaaking van hetzelve
naauwkeurig waarnam en in Plaat bragt.
Geftalte « ïn ’t uiterlyke aanzien , zegt zyn Ed.
enVrugt-}J kömt hét met het Vlotgras overeen. De
maaking ^ gteng js rondachtig, met Leedjes: de Bla-
, den zyn eenzaam , Liniaal, zeer lang en
], glad, Vrugtmaakende. De Vrugtmaaking
’ gefchiedt uit het Blad, dat eenige Duimen
■ van onderen een Gewricht heeft; vervol-
gens aan beide zyden een breeden rand
‘ bekomt, wederzyds ftomp, overlangs fa-
„ menluik'ënde. Zo dat men, van de zaak
onbewüst; het Blad van boven befchou-
t wende, zou denken , dat het van binnen
„ door eettWorm uitgevreten ware, en flegts
* de beide Vliezen behouden hadden. Dus
,, heeft hetzelve een Frugtjcheede beflaande
uit het famenluikende Blad: een Frugtfieng^
die plat is en Liniaal, daar binnen vervat,
33
„ aan de eene zyde met Meeldraadjes en v in .
„ Stampers j dié afgeboogen zyn, overhoeks Af^ ei"
„ geplaatst. De Meeldraadjes ^ meest in getal, Hoofd»
,, zyn zeer kort met Eyrond-langwerpige
j, knikkende, flompe, Meelknopjes, van a g ]
„ ren opwaards Elsvormig omgekromd. De
„ weinige Frugtbeginzeh, platachtig Eyrond,
,, op zyde fcherp , eenrgermaate gedeeld ,
knikkende , met de tippen aangehechc ,
,, hebben eenen Elsvormigen % / , zo lang als
„ ’t Vrugtbeginzel, ten halve tweedeelig en
„ Haairachtige eenvoudige Stempels. Het
„ Zaadbakje is Vliezig, famengedrukt ovaal,
„ gaapende in een hoek overlangs: het Zaad
„ enkeld Eyrond.”
Voor ruim veertig Jaaren door de Wiervel*
den tüsfchen deZyp én Wieringen vaarende,
is my duidelyk getoond het Zaad van't Wier,
zittende overlangs in-de Bladen en naar kleine
Gerst- of Tarwkóorntjes gélykende. My werdt
daar by verzekerd, dat een menigte van wilde
Eenden , Ganzen en ander Watergevógelte,
aasde op dit Zaad. Onlangs verzogt ik den
Wel Eerwaarden Heer M a r t i n e t , waardig
Natuur.onderzoeker, diestyds daar toe gelegenheid
hebbende , om eenige opheldering
aangaande de Vrugtmaakinge van dit zo nuttige
Gewas , die my dan ook, in de Zomer
des Jaars 1779, niet alleen een droog Vrugt-
blaadje, maar zelfs in Vogt een dergelyk be*
ü. De zu XIV* Stuk«