B y vo e g z k l over he t
veegzely nog eenige Aanmerkingen daar omtrent
mededeelen.
Gezegde Heer befchryft de Nuttigheden van
het Zee-Wierf zeer omftandig, en niet minder
fraay , dan het Ongemak door deszelfs
Stank aan het Volk , die *t zelve visfchen,
vervoeren en aan de Dyken brengen veroir-
zaakt ; in eene Blindheid beflaande , welke
echter door bekwaame Middelen ligt weg te
neemen zy. Men behoeft, uit zyn Ed. inede-
gedeelte Berigten en Getuigfchriften , geenszins
te twyfelen, of het aankomen deezer
Blindheid is van dien aart , dat zy de Men-
fchen boven Wind treffe en onder den Wind
vry laate ; weshalve door de Wiervisfchers
gezegd werdt, dat de Stank van ’t Wier, in
het Vaartuig , tegen den Wind op zoude
trekken. Dit, echter, wil zyn Ed. niet erkennen
i ja acht zulks onmooglyk en tegen-
ftrydig: daar het myns oordeels weezentlyk
plaats heeft. In de Lugt, immers, is eene
Keerftroom, zo wel als in het Water, welke
ontftaat, door eene verdunning der Lugt ag-
ter een bewoogen Lighaam ; waar door ligte
te ftoffen , in dezelve zweevende, naar hetzelve
worden aangetrokken, en, byna als door
den Zuiger van een Pomp het Water, aange-
zoogen. Hier van is een blykbaar Voorbeeld
in de Dwaal - Lichten, die een Menfch, welke
voor hun vlugt, navolgen : t welk den Heer
mm TM
Z E E - W I E R.
Heer M a r t i n e t niet onbekend kan zyn.
Even zo moet noodwendig de Stank of fcher-
pe Damp van ’t Wier in een voor Anker leggend
Vaartuig, naar vooren trekken, en in
een Vaartuig dat voor den Wind zeilt, naar
agteren; om dat de Wind veel fneller vooit-
fchiet dan het Schip, en dus hier ook terug-
waards eene Zuiging als een Keerftroom ver-
óirzaakf.
In de nuttigheden van het Wier, maakt zyn
Ed. geen gewag , hoe over-oud deszelfs gebruik
wel z y , aan de Zee-Weeringen van ons
Land. Men vindt op het Jaar 1466, wanneer
eerst een aanvang werdt gemaakt, van den
Dyk met een Schoeijing van Paaien en Dwarsbalken
te béfchutten, gemeld, ,, dat men toen
- reeds van ouds deüzelven onderhouden en
„ geftevigd hadt met een Gewas, Wier ge-
, naamd , ’t • welk, door de Wilde Vogels
’ - van den Grond der Zee opgehaald zynde,
” omtrent het'Eiland Wieringen, in grooten
” overvloed, plagt gevifcht te worden” (*).
Dit komt my veel waarfchynlyker voor, dan
dat het Loof in de Nazomer los zou gaan,
door den Vloed of door de Golven afgerukt
wordende van den Wortel, en voor ’t overige
geheel zou verfterven. Want, indien dit
natuurlyk plaats heeft, hoe komt het dan ,
dat
Wagen. Vad. Hiß. IV. D« bl. $*>
1
■
■
mmrn