E y v o e g z e i , o v e r h e t
dat ’s Winters nog door fterke Vorst de Wier-
velden bevriezen kunnen met Schotfer , die het
Gewas met Wortel en al uit den Grond rukken ?
Daar toe, immers, zou de Plant Steelen of
Bladen moeten hebben, en wel die zeer vast
zaten. Terwyl, nu, de Rotganzen in menigte
aazen op het Wier, deszelfs Wortels inzonderheid
beminnende, als gezegde Heer aantekent,
en de WTilde Eenden op het Zaad; zo
is het ontwyfelbaar, dat die,door plukken en
fcheuren , een menigte Bladeren los rukken
en doen dryven , terwyl het overige Gewas ,
in ’t Voorjaar weder uitfchietende, nieuw Wier
maakt.
De Heer Mart in et geeft eene zeer
goede Afbeelding van het Zaaddraagende, ’£
welk de Visfchers7hfowVr noemen, doch geenszins
van het enkel Bladwiery ’t welk zy, om
dat het onvrugtbaar is , Gelde Wier heeten,
even als zulks van de Koeijen gezegd wordt.
Van dit laatfte geeft de Heer O e d e r d s de
Afbeelding, meldende dat dit Wier, in deBog-
ten en Inhammen van Deenemarken , groote
Grasvelden maakt, onder Water. Billyk hadt
men van die Verlcheidenheid , in de groote
omflag van zes Plaaten, ook eene Figuur ver-
wagten mogen: te meer , dewyl dit ons Zee-
Wier niét bekend of opgemerkt is geweeft
by de Ouden, ’t Is zekerlyk de tweede Zee-
Fucus of Wiert QFucus Marinus alter) van Do-
• p o
roNéus niet; die zelfs daar van zegt, dat
dezelve geen Bladeren heeft, verdeelende zig
in Veters of Neftelingen van een halven Vinger
breed: ’t welk zeer paft op het Gegaffeld
Zee-Ruy, door L innjEUS genaamd Fucus
elongatus; gelyk ik in deszelfs befchryvinge ,
(bladz. 287, hier voor,) aangetekend heb.
Ook is het geenszins dat L obel noemt, Alga
marwan Zee-.Neftelen; waar toe het Smalbladig
Wier der Glasblazeren , dus genaamd, om
dat de Venetiaanen ’er hun Glas in pakten,
als ook het Smalbladig naar Veters gelykend
Wier, beiden van Bauhinus , behooren:
maar het is deszelfs {Alga Gramineo folio) Wier
met Grasbladen, en wel in ’t byzonder de Alga
inarina Gramineo, anguftifolia Seminifera van
T ournefort 9 welke Ray aanmerkt Tak-
kiger te zyn ; dat zeer met het gedagte Tak-
wier ftrookt. En deeze heeft zeer veel overeenkomst
met het Vlotgras onzer Binnewate-
ren, gelyk onze Ridder in derzelver befchryvinge
(zie bladz. 242, hier voor,) opgemerkd
heeft.
Zyn Ed. hadt, in het Verhaal van zyn West-
gotthifchen Reistogt, ook een taamelyk goede
Afbeelding van een Takje van dit Zee- Wier
gegeven en de Vrugtmaakende deekn vry dui-
delyk voorgefteld ; waar uit blykt, hoe het
bykome, dat ia ’t eerst als een dubbelde iy
van Zaadbeginzels, vervolgens maar een en
kel§